Blues op de plantages - Delta Blues

De eerste plantages


Lake Washington is een meer in de Amerikaanse staat Washington en een prachtig stukje natuurschoon. De oorspronkelijke bewoners, de Choctaw indianen, werden er in 1820 verdreven om plaats te maken voor Europese kolonisten. Toen een pionier uit Kentuky had vernomen over het meer kwam hij een paar jaar later terug met een lading slaven. Overtuigd door de potentie van de regio trok de plek trok nog meer pioniers aan en ontstond er een gemeenschap van blanke plantagehouders. Tien jaar later, rond 1830, woonden er in Washintgon County al 1976 mensen waarvan 1184 slaven.

Toch koste het wat moeite om de ruwe streek te ontginnen: er doolden beren rond en er zaten ontzettend veel muggen. Bovendien was de delta heel drassig en onvoorspelbaar; het land overstroomde enkele keren per jaar. Maar net dat overvloedige water zorgde voor vruchtbaarheid en voor een heel rijke aarde.

De kracht van de plantages zat vooral in de schaal: door slaven honderden hectaren te laten draineren en cultiveren kon een oogstjaar gigantische winsten opleveren. Het was echter ook een riskante onderneming, zowel financieel als voor de gezondheid. De bewoonde wereld was ver weg.
Toch hadden de pioniers het goed gezien. Wie startkapitaal had en bereid was om op grote schaal slaven uit te buiten, kon rijk worden in de Delta. In 1850 had de gemiddelde blanke familie in Washington 81.7 slaven in bezit. De slaven waren dus in de meerderheid, waardoor de angst voor een opstand groot was. Die angst uitte zich ook in de politieke besluiten die genomen werden.

"Pick a Bale O'Cotton" is een traditionele worksong die het eerst op plaat werd gezet door de gevangenen James "Iron-Head" Baker en Mose "Clear Rock" Platt. Leadbelly zorgde later voor een ruime bekendheid van het nummer. De oorspronkelijke tekst had een sterk racistische ondertoon: "Dat nigger from Shiloh kin pick a bale o' cotton, dat nigger from Shiloh kin pick a bale a day".

Sharecroppers op de plantages

Met de overwinning van het  noorden in de Amerikaanse burgeroorlog verkregen de slaven ook hun vrijheid. Deze "Emancipation" zou echter niet lang stand houden: om de welvaart van de blanken in het zuiden te beschermen werden al gauw de segregatiewetten van Jim Crow toegepast. Er ontstond een systeem van "sharecroppers" vergelijkbaar met het leensysteem uit de Europese middeleeuwen: de voormalige slaven kregen een lapje grond toegewezen dat ze mochten bewerken, in ruil moesten ze echter een groot deel van de opbrengst afstaan aan de landheer. De werk- en leefomstandigheden waren erbarmelijk en in sommige gevallen nog slechter dan tijdens de periode van de slavernij. Vaak leefden de arbeiders nog in de oorspronkelijke slavencabines, zelfs na de Amerikaanse burgeroorlog. Het loon was afhankelijk van de oogst, op sommige plantages werd enkel uitbetaald en betaald in een munteenheid die enkel op de plantage zelf kon gebruikt worden. Uiteraard hanteerde de plantage-eigenaar woekerprijzen in de winkels die hij zelf uitbaatte. Veel families doken diep in de schulden, schulden die werden overgedragen op de volgende generaties.

Stovall Plantation

Om in de "Nieuwe Wereld" te voldoen aan de toenemende nood aan landbouwgrond, werd in 1830 met "Treaty of Dancing Rabbit Creek" getekend die aan de Choctaw-indianen een grote grondruil opdrong. De indianen moesten hun geboortegrond verlaten en net buiten Clarksdale, niet ver van de Mississippi, verkreeg Kolonel William J. Oldham in 1836 een stuk van hun bosrijke grond.
Oldham rooide de bomen op het terrein en richtte in 1848 de "Prairie Plantation House" op. En terwijl de familie Oldham het grootste deel van hun tijd in Memphis vertoefde, kwam kolonel Oldham af en toe het werk van de slaven op het terrein inspecteren. Omdat het huis in die tijd aan de oevers van de Mississippi lag, fungeerde het ook als handelspost.

De plantage werd van generatie op generatie doorgegeven en verwierf de naam "Stovall Plantation". Het leven was er niet gemakkelijk: reeds om vier uur in de vroege ochtend galmde de ochtendbel alle werkers bij elkaar. Elk kind ouder dan vijf of zes jaar hielp mee katoen plukken. Kinderen die te jong waren om een zak katoen te dragen, kregen de opdracht water rond te dragen. "Hey, waterboy" was het sein van de field holler om de dorst te laven.
Toch waren de Stovall's pioniers in de technologische vooruitgang van de landbouw. Colonel Stovall was de ontwerper van de zaaimachine.
Muddy Waters die opgroeide op de plantage en er meer dan dertig jaar werkte, schreef op verzoek van Colonel Stovall de ode "Burr Clover Farm Blues".

Dockery Plantation


Will Dockery stamde af van een generatie van plantage eigenaars. Zijn ouders waren welgesteld waardoor hij kon studeren aan de Universiteit van Mississippi. Zijn vader sneuvelde in de burgeroorlog en na de burgeroorlog had de familie een groot deel van haar kapitaal verloren. Met 1000 dollar van zijn oma en krediet van een oom in de katoenindustrie startte Will in 1885 een nieuwe plantage, iets meer noordelijk dan het bedrijf van zijn ouders. Hij noemde zijn plantage de "Dockery Farms".

De oprichting van de nieuwe plantage was geen sinecure: de omgeving was een moerassige wildernis van cipressen en gombomen, er zwierven panters en krokodillen rond en het stikte er van de muggen. Het domein was ingesloten tussen twee rivieren en er liepen geen wegen naar toe. Will Dockery ging aan de slag: hij kapte bomen en richtte een houtzagerij op. Met de inkomsten kocht hij nieuwe grond en al gauw had hij meer hulp nodig.
Voor veel zwarten was het werk op de Dockery Farms een opportuniteit: elders zaten ze immers vastgeketend aan het systeem van "sharecroppers" of waren ze eigenaar van een lapje schrale grond met een onvruchtbare, rotsige bodem. Will Dockery betaalde weinig, maar stond geboekt als een eerlijk man.

Dockery liet er geen gras over groeien en de moerasgrond was vruchtbaar: spoedig kon hij op de gedraineerde moerassen katoen verbouwen. Er kwam een grote machine om het katoen te verwerken en de zaak floreerde. In 1900 kwam er zelfs een eigen terminal voor een trein, de "Pea Vine". Deze trein reed westwaarts reeds om op de plantage van Boyle aan te sluiten op de "Yellow Dog" richting Cleveland. Op Dockery's was een depot die naast onderdak voor een voltijdse ticketverkoper ook voorzag in huisvesting voor zijn familie. Na het in- en uitladen van de passagiers en de balen katoen reed de trein verder door tot Rosedale, een grote stad aan de Mississippi. Verder voorzag Dockery in een postkantoor en telegraaf, een school, een dokterspraktijk, kerken en een begraafplaats en een winkel. In de jaren 1930 was de Dockery Farm 73 km² groot en werkten er meer dan 2000 arbeiders.
De plantage was een rijke voedingsbodem voor enkele legendarische bluesartiesten. Toch was Will Dockery zich pas in de jaren '60 bewust van het belang dat zijn bedrijf op de blues had uitgeoefend.

Will Dockery hield zelf niet van muziek maar koesterde het leven in de brouwerij. Charley Patton was thuis op de plantage en speelde er gitaar of accordeon samen met blueslegende Robert Johnson: overdag zag men hen busken aan het treinstation, daar kondigden ze ook aan in welk huis ze 's avonds zouden optreden. Een volledig huis werd ingepalmd: men timmerde een plank voor deur van keuken en verkocht er vis en chitlings aan de geïmproviseerde toog. Een zijkamer werd ingericht tot goktent en op de schouw voor de spiegel plaatste men twee lampen om de muzikant van dienst bij te lichten.

Will Dockery organiseerde ook gratis picknicks en feestjes, er werd op de plantage een dansplatform gebouwd en elk jaar op de "Fourth of July" werd een feest georganiseerd dat bruiste tot de dag nadien. Het amusement trok heel wat muzikanten uit de omgeving aan: Homer Lewis op accordeon, Willie Brown speelde gitaar en ook Henry Sloan en Mr. Bonds waren vaak geziene gasten.

In zijn nummer "Pea Vine Blues" bezingt Charley Patton de trein die halt hield op de plantage. Zoals vaker in de blues is het nummer samengesteld met flarden tekst uit andere nummers, waaronder "Going Up The Country".

I think I heard the Pea Vine when it blowed
I think I heard Pea Vine when it blowed
She blowed just like she wasn't gonna blow no more

Pea Vine Blues - Charley Patton

Charley Patton (1891 - 1934)

Charley Patton
Charley Patton groeide op in een groot gezin in Bolton (Mississippi) in het zuiden van de V.S. Zijn mama was de dochter van een blanke man en een indiaanse vrouw met Afrikaanse roots. De papa van Charley had een heel donkere huidskleur, terwijl Charley Patton er eerder blank uitzag. Hierdoor werd het gerucht gevoed dat Charley een buitenechtelijke zoon was van Henderson Chatmon, de patriarch van de Chatmon Family en buren van Patton's ouders.

The Chatmon Family
Charley Patton speelde vaak samen met de Chatmon Family, eerst voor een zwart en later ook voor een blank publiek. Vader Bill Patton was heel gelovig, en ondanks het feit dat Charley vaak gestraft werd voor het spelen van de duivelse blues, bleef Charley Patton volharden.

Rond 1900 trok de familie van Patton naar het noorden om op de plantage van Dockery te gaan werken. Bill Patton hoopte aanvankelijk dat zijn zoon na de verhuis ver genoeg verwijderd zou zijn van de muzikale familie Chatmon. Charley Patton ontmoette op Dockery echter Henry Sloan, een gitarist die minder melodieus en meer gesyncopeerd speelde dan de Chatmon's. De muziek van Henry Sloan moet voor vader Bill heel barbaars geklonken hebben. En terwijl de familie Patton hun best deed om zich op te werken in de hiërarchie van de plantage, probeerde Charley af en toe christelijk te leven. Die goede intenties waren echter telkens maar een kort leven beschoren. Ooit ging Bill Patton zijn zoon zelfs achterna met een zweep, maar het mocht niet baten: Charley Patton leerde van Henry Sloan alle kneepjes van het bluesvak en tegen 1918 had hij Charley Patton zijn eigen discipelen. Op de naburige plantages waren ook nog andere bluesartiesten, maar zij leerden het uiteindelijk allemaal van Patton.

Op 14 juni 1929 werden de eerste opnames van Charley Patton gemaakt, waaronder "Pea Vine Blues", "34 Blues" en "Pony Blues", één van de eerste nummers die hij schreef. De opnamesessie vond plaats in Richmond (Indiana) in een studio nabij de spoorweg. Telkens er een trein passeerde, werd de opname onderbroken. Bovendien kreeg Charley Patton alcohol voorgeschoteld om hem wat losser te maken. Die dag werden 14 nummers ingeblikt en de opname verkocht een record van meer dan 100000 exemplaren.

Charley Patton leefde als een rockster avant-la-lettre, dronk veel en had relaties met verschillende vrouwen. In "34 Blues" zingt hij over het feit dat hij omwille van zijn losbandig gedrag van de plantage werd verbannen. Toch bleef Patton zijn hele leven bij zijn echtgenote Bertha Lee. Bertha kookte voor blanken in Helena, een belangrijke katoenhaven in 1930 waar dus veel stedelijke blues gepeeld werd. Patton had echter ook een relatie met Louise Johnson.

Op 28 april 1934 overleed Charley Patton ten gevolge van een lek op de mitralishartklep, mogelijks het gevolg van rheuma op kinderleeftijd of van syfilis die hij op jongere leeftijd doormaakte. Hij ging de geschiedenis in als een virtuoos op zijn instrument. Hij vervormde zijn stem om verschillende typetjes te imiteren, vulde de tekst die hij zong aan met zijn slide gitaar en creëerde complexe polyritmische figuren met één instrument. Terecht mag Patton één van de belangrijkste muzikanten van de twintigste eeuw genoemd worden.

Tommy Johnson (1896 - 1956)

Tommy Johnson
Tommy Jonson is geboren op een plantage in 1896. Van zijn broer leerde hij gitaar spelen. Rond 1915 had hij een relatie met een oudere vrouw en liep hij weg van huis. Enkele jaren later verhuisde hij naar een plantage in Drew, niet ver van Dockery's plantation waar Charley Patton verbleef.

Tommy Johnson haalde veel inspiratie uit de muziek van Charley Patton en Willie Brown. Bovendien imiteerde hij de acrobatie van Charley Patton door te spelen met de gitaar achter het hoofd of tussen de benen, net alsof hij een muilezel bereed. Toch ontwikkelde Tommy Johnson met zijn sterke falsetto-zangstem, zijn subtiele gitaartechniek en zijn een dansbaar ritme een geheel eigen stijl. Stukken van zijn teksten maken intussen vast deel uit van het bluesrepertoire. "I asked for water, and she gave me gasoline". In 1928 en 1929 maakte Tommy Johnson zijn enige opnames.

Tommy Johnson cultiveerde een sinister personage rond zijn figuur. Van zijn broer komt de bewering dat hij zijn ziel had verkocht aan de duivel, in ruil voor meesterschap bij het gitaarspelen. Later werd deze legende het handelsmerk van Robert Johnson, de bluesgitarist waar Tommy Johnson overigens geen verwantschap mee had.

Mississippi Sheiks (1928 - 1935)

The Mississippi Sheiks
Henderson Chatmon (°1850), een voormalige slaaf uit de Mississippi Delta, was de stamvader van de Chatmon-clan waar Charley Patton geregeld bij vertoefde. Hij leerde zijn talrijke kinderen dansen en viool spelen. In een variërende bezetting en onder verschillende namen trokken de Chatmon's op toer met populaire dansmuziek, square-dance, wals, folk en de opkomende bluesmuziek.

In 1928 maakten Walter Vinson en Lonnie Chatmon hun eerste opnames als The Mississipppi Sheiks, de naam hadden ze ontleend aan de film "The Sheik". De groep maakte furore van Mississippi tot Texas, later maakten ook de andere kinderen uit de Chatmon-clan gebruik van de naam. Hun grootste hit "Sitting On Top Of The World" groeide uit tot een bluesstandard en werd eindeloos gecovered. Onder meer de Chicago blueshelden Howlin' Wolf en Muddy Waters waren grote fans.

In 1935 gingen de oprichters Vinson en Chatmon elk hun eigen weg op. Walter Vinson probeerde in de jaren '60 The Mississippi Sheiks  nog te reanimeren, maar zonder succes.

Willie Brown (1895 - 1952)

Willie Brown
Willie Brown werd geboren in Tunica rond 1895 en leefde op de Jil Yeagers plantage. Weinig is over hem bekend, toch weten we dat Brown gitaar spelen van Charly Patton en hem daar korte tijd later in overtrof. Willie Brown speelde snel en zuiver, met een agressieve aanslag en een inventieve bas. Brown plukte ook heel hard aan zijn snaren en beheerste op meesterlijke wijze de polyritmiek.

Toch stond Willie Brown maar weinig op de voorgrond, eerder speelde hij de tweede gitaar bij Son House en vulde hij Charley Patton muzikaal aan wanneer deze weer eens aan het jongleren was met zijn instrument. Willie Brown was één van de pioniers van de Delta-Blues en werd door Son House genoemd als één van de beste gitaristen ooit. Toch zijn er maar weinig opnames van hem terug te vinden, "Future Blues" is er één van, samen met "M&O Blues". Willie Brown inspireerde Robert Johnson die in zijn "Cross Road Blues" refereert naar "My friend Willie Brown".

Son House

Eddie James "Son" House werd geboren in Riverton nabij Clarksdale (Mississippi) in 1902. Zijn vader was verslaafd aan de drank en toen hij vijftien was trok zijn mama met hem naar de overkant van de Missisisppi om zich in de buurt van New Orleans te vestigen. Son House was vast besloten om predikant te worden. Hij huwde de oudere Carrie Martin, maar ook zijn huwelijk liep spaak en Son House trok rond op zoek naar klusjes. Hij werkte op verschillende plantages maar de enige job die hem beviel was een taak op een paardenranch - het is overigens aan die job dat hij cowboy-hoed over hield die hij vaak droeg tijdens zijn optredens. Son House voelde zich nog het beste in de kerkgemeenschap waar hij als predikant aan de kost kwam.

Op 25-jarige leeftijd ontmoette hij in een juke joint iemand die bottleneck-gitaar speelde. Son House was erg onder de indruk, heel snel vergat hij zijn afkeer van de blues en begon hij bluesnummers te spelen. Die keuze moet hartverscheurend zijn geweest, want zijn passie was moeilijk te rijmen met het feit dat bluesmuziek door de kerk als duivels en zondig werd beschouwd.

Ergens rond 1927 raakte Son House echter betrokken bij een schietincident in een juke joint. Hij werd in het been getroffen en doodde de belager, naar eigen zeggen uit zelfverdediging. Son House werd veroordeeld tot vijftien jaar strafarbeid in de Parchman Farm gevangenis. Na twee jaar kwam hij opnieuw vrij.

Als bluesrambler trok Son House naar Robertsville waar hij Charley Patton en Willie Brown ontmoette. Samen speelden ze op zondag in de huizen van de sharecroppers. Ook blueslegende Robert Johnson hing toen rond op dezelfde plantages om muziek te maken. Samen met Charley Patton schampte Son House naar Robert Johnson toen deze voor het eerst de gitaar ter hand nam. "Waarom stop je daar niet mee? sneerden ze hem toe. Een jaar later zou Robert Johnson naar dezelfde plek terugkeren en spelen als een nooit geziene virtuoos.

In 1930 reizen Charly Patton, Son House, Willie Brown en Louise Johnson naar Crafton in Pennsylvania. Aan het stuur zat Wheeler Ford van de Delta Big Four. Het viertal stopte onderweg om moonshine in te slaan, waarna Patton en Louise met elkaar begonnen te ruziën. Louise Johnson ging achterin zitten waar ze vervolgens versierd werd door Son House.

In de studio van Paramount verzorgden Patton en Son House een opname, de eerste voor Son House. De verkoop van de plaat was door toedoen van de economische recessie in de jaren '30 echter geen succes. Toch bleven de drie bluesvaders verder toeren, terwijl Son House ook de kost trachtte te verdienen als tractorchauffeur op een plantage.

In 1941 werden nog opnames gemaakt door field-recorder Alan Lomax, maar Son House stopte als muzikant en verdween in de vergetelheid. Tot hij in juni 1964 tijdens de folk revival opnieuw opgevist werd door bluesliefhebbers. Hij had zich reeds langere tijd uit de muziek business teruggetrokken en was zich in het geheel niet bewust van het feit dat zijn oude nummers in de jaren '60 opnieuw zoveel aandacht kregen. Son House was bovendien zijn repertoire min of meer verleerd, meer nog, hij bezat zelfs geen gitaar meer. Gelukkig kreeg Son House de hulp van zanger en mondharmonicaspeler Allan Wilson van Canned Heat om stap voor stap opnieuw zijn nummers te leren spelen. Kort nadien werd het album "Father of Folk Blues" uitgegeven, later hernoemd tot "Father of the Delta Blues". Son House speelde tot op oudere leeftijd met een krachtige, eenvoudige, zuivere slide en bracht  negro-spirituals met een beangstigende intensiteit. Hij liet zijn snaren knallen tegen de nek van zijn gitaar, predikt zijn eigen blues en kreunt als een ware holler.
Son House overleed in 1988 en had een grote invloed op onder meer Muddy Waters en Robert Johnson.

Robert Johnson (1911 - 1938)

Blueslegende Robert Johnson is geboren in Haslehurst, Mississippi in 1911. Zijn stiefvader Charles Dodds was relatief welgesteld maar moest de regio ontvluchten na een dispuut met blanke landeigenaars. Robert kwam uiteindelijk met zijn mama en haar nieuwe partner terecht op de plantage van Abbay & Leatherman nabij Robinsonville waar ook Willie Brown leefde.

Robert nam na zijn schooltijd de naam aan van zijn natuurlijke vader, Noah Johson, en huwde een 17-jarig meisje. Zijn jonge vrouw overleed echter kort nadien op het kraambed, samen met het ongeboren kind - de familie van Robert Johnson vertelde later in interviews dat de dood van zijn echtgenote een straf was voor het zingen van duivelse liedjes.
Rond dezelfde tijd arriveerde Son House in Robinsonville. House herinnerde zich de "jonge knaap" die mondharmonica speelde, maar er niets van bakte op de gitaar. Kort nadien verdween Robert Johnson in de richting van zijn geboorteplaats, vermoedelijk op zoek naar zijn natuurlijke vader. In die periode verfijnde hij zijn gitaarstijl onder het mentorschap van Isaiah Ike Zimmerman, een gitarist waarvan het gerucht de ronde deed dat hij bovenaardse krachten had verworven door 's nachts op het kerkhof te spelen. Toen Robert Johnson naar Robertsville terugkeerde, had hij miraculeuze vorderingen gemaakt op gitaar. De legende dat Robert Johnson zijn ziel aan de duivel verkocht had, was geboren.

In 1936 maakte Robert Johnson zijn eerste opnamesessie. Het was op zich bizar dat Paramount Records hem uitnodigde in het noorden om een opname te maken, want Deltablues was eigenlijk niet populair. Johnson moest ook heel lang oefenen om zijn songs compact te maken voor de opname, doorgaans was de traditionele delta blues immers lang, verhalend en improvisatorisch.
In 1937 volgde een tweede reeks opnames, waaronder "Hellhound On My Trail", een krachtig nummer waarin de angst en het opgejaagde gevoel van de vlucht voor de duivel worden weergegeven.

Roebuck "Pops" Staples (1914 - 2000)

Roebuck Pops Staples
Onder de shaecroppers waren grote families geen uitzondering: meer kinderen betekende immers meer handen om katoen te plukken en dus meer inkomen.

Roebuck Staples is als jongste van veertien kinderen geboren in 1914 op een plantage in de buurt van Mayfield. Zijn vader noemde hem - en ook zijn oudere broer Sears - naar een belangrijk postorderbedrijf. De familie verhuisde in 1923 naar Dockery Farms waar Roebuck de blues leerde spelen aan de voeten van Charley Patton terwijl ook Howlin' Wolf een grote invloed op hem uitoefende. "Pops" Staples speelde zowel in de juke joints als in de kerk, maar toen hij in 1936 naar Chicago trok, had hij zich volledig bekeerd tot spirituals en gospelmuziek, een passie die hij putte uit de muziek die hij van zijn grootvader had gehoord. Toch bleef Staples steeds nauw verwant met de blues en in zijn gitaar hoor je Charley Patton's geluid weerklinken.


Ook zijn dochter Cleotha en zoon Pervis zijn op de plantage van Dockery geboren en nadat de familie verkast was naar Chicago kwamen Yvonne, Mavis en Cynthia op de wereld. In 1948 richtte "Pops" Staples de Staple Singers op.
Als patriarch van de "first family of gospel music" zou hij uitgroeien tot een belangrijke figuur in de gospel, de blues en de popmuziek. In de jaren '60 raakte Pops Staples bevriend met Dr. Martin Luther King, waarna hij zich toelegde op muziek met een activistische boodschap in een reflectie van de burgerrechtenbeweging.
In 1975, net voor zijn 61e verjaardag, maakte Pops Staples nog een bluesalbum samen met Albert King en Steve Copper. In 2000 overleed Pops Staples op 85-jarige leeftijd na een val in zijn woning.

Muddy Waters (1915 - 1983)

De woonst van Muddy Waters
In augustus 1941 trok field recorder John Lomax samen met zijn zoon Alan naar de velden van de Stovall plantation in opdracht van de Fisk University en de Library of Congress. Beide heren waren er op zoek naar Robert Johnson, onwetend van het feit dat de blueslegende kort voordien een fatale beker vergiftigde whiskey had gedronken.
Op de plantage werd hen een muzikant aangewezen die volgens de locals klonk als Robert Johnson: de zesentwintig jaar jonge Mckinley Morganfield, aka Muddy Waters.

Muddy Waters leefde er naar de normen een vrij comfortabel leventje: hij bestuurde een tractor op de plantage en verdiende 22,5 cent per uur, vrij veel voor die periode. Muddy Waters stond dan ook heel argwanend tegenover vader en zoon Lomax: hij wou wel muziek maken, maar het stond hem niet aan dat de opnames ook bewaard werden in een bibliotheek. Het was Muddy ter ore gekomen dat Robert Nighthawk en Son House voorheen al hetzelfde hadden gedaan, zonder er ooit een cent van terug te zien. Muddy liet zich echter overhalen toen hij vernam dat hij ook zelf een kopij van de opname zou krijgen. Bovendien betaalde Lomax hem tien dollar per song. Dus zong Muddy Waters een prachtige versie van zijn nummers "Country Blues" en "I Be's Troubled".
 De volledige opnames zijn samen met de interviews te beluisteren op het album "The Complete Plantation Records". Ook enkele opnames met fiddler Henry Son Simms zijn op het album terug te vinden.

De roots van Muddy Waters zijn diep geworteld in de modderige klei van de Mississippi. Eigenlijk is Waters geboren in 1915 nabij Rolling Fork, zo'n 170 kilometer ten zuiden van de plantage. Toen hij drie jaar was verhuisde zijn oma met hem naar de plantage waar hij opgroeide en gedurende meer dan dertig jaar werkte. Tijdens die periode entertainde Muddy Waters op vrije momenten de andere arbeiders in zijn bescheiden woonst.

In 1942 keerde Alan Lomax terug naar de plantage  voor een tweede opnamesessie. Deze keer werd hij geholpen door Lewis Jones. Muddy kreeg de smaak te pakken en verhuisde in 1943 naar Chicago. Hij maakte er echter kennis met het harde racisme in de koude, drukke grootstad. Muddy Waters keerde nog één keer terug naar zijn oma, maar ook op de farm vond hij zijn gading niet meer terug: de oude baas was met de oorlog overzee vertrokken en zijn nieuwe werkgever discrimineerde hem. Opnieuw vertrok Muddy naar Chicago, ditmaal om furore te maken als voortrekker van de elektrische blues.

Muddywood gitaar
In de jaren '80, toen de voormalige woning van Muddy Waters al helemaal in verval was, werd de plek een bedevaartsoord voor bluesliefhebbers. Gitarist Billy Gibbons van ZZ Top fabriceerde zelfs gitaren uit de planken van Muddy's voormalige woonst. De opbrengst van de verkoop werd gebruikt als ondersteuning voor het Delta Blues museum. In 1996 werd het huis van Muddy Waters gerestaureerd en kreeg het een permanente plek in het Delta Blues Museum in Clarksdale.

Howlin' Wolf (1910 - 1976)

Howlin' Wolf
Ook bluesgigant Howlin' Wolf zette zijn eerste stapjes in de blueswereld aan de voeten van Charley Patton op Dockery's Plantation.
Wolf herinnerde zich later vooral de acrobatische kunsten van Patton: "He played his guitar, he would turn it over backwards and forwards, and throw it around over his shoulders, between his legs, throw it up in the sky.". Howlin' Wolf leerde van Charley Patton het nummer "Pony Blues" dat hij later zelf zou uitbrengen onder de titel "Saddle My Pony". Van de Mississippi Sheiks had hij dan weer de "upbeat" geleend die voor zijn muziek zo kenmerkend is.

Chester Arthur Burnett werd in 1910 vernoemd naar de 21e president van de Verenigde Staten. Geboren in West Point, Mississippi, zong hij als kleine jongen mee tijdens kerkdiensten. Na een heel ongelukkige jeugd belandde hij op dertienjarige leeftijd op de plantage van Young en Myers nabij Ruleville, niet ver van de plantage van Drew waar Charley Patton en Willie Brown actief waren. In 1929 verhuisde Arthur Burnett naar Dockery's om er te werken. Het loon dat hij als sharecropper verdiende, vulde hij aan met de inkomsten van optredens op dansfeestjes. De bijnaam "Howlin' Wolf" verwierf hij rond 1930, mogelijk geïnspireerd door de hit "Howlin' Wolf" van J.T. "Funny Paper" Smith.

Later verhuisde Wolf nog naar Arkansas waar hij af en toe optrok met Robert Johnson, Texas Alexander en met zijn schoonbroer Sonny Boy Williamson van wie hij mondharmonica leerde spelen. Aan het eind van de jaren '30 trok Howlin' Wolf naar de stad, aanvankelijk naar Memphis. Na zijn legerdienst keerde hij nog een korte tijd terug naar de Delta, tot hij bij een radiostation in Memphis aan de slag ging. Wolf werd ontdekt door Sam Phillips die de eerste opname van Howlin' Wolf organiseerde. Onder de indruk van zijn rauwe stem en zijn krachtig grollen ("moaning") boden de platenmaatschappijen tegen elkaar op om hem onder contract te krijgen. Howlin' Wolf kwam onder contract bij Chess Records en verhuisde naar Chicago waar hij zijn grote faam zou verwerven. In Chicago ontmoette hij Muddy Waters die hem introduceerde in de clubs. Er groeide een haat-liefde verhouding van respect en rivaliteit tussen beide grootmeesters in de blues.

Eddie Boyd (1914 - 1994)

Eddie Boyd werd in 1914 geboren onder de naam Edward Riley Boyd. Hij zag het levenslicht op de Stovall plantage, enkele maanden eerder dan zijn neef Muddy Waters. Zijn meest bekende werk is de krachtige bluesstandard "Five Long Years" uit 1954.

Na een lange werkdag op de plantage speelde Eddie Boyd gitaar in de plaatselijke juke joints. Gefrustreerd door de segregatiewetten raakte hij echter betrokken bij een vechtpartij met een blanke jongeman - sommige bronnen vertellen dat hij de man bedreigde met een hooivork. Er zat voor Boyd niets anders op dan de regio te verlaten en noordwaarts te trekken. Zo belandde hij in 1931 in Memphis waar hij piano leerde spelen in de stijl van Roosevelt Sykes en Leroy Carr.
Nadat hij voldoende ervaring had opgedaan als pianist, reisde Boyd in 1940 verder langs de Mississippi tot in Chicago waar hij een belangrijke rol speelde in de bluesscene.

In 1957 ontmoette Eddie Boyd het noodlot toen hij ernstig gewond raakte bij een auto-ongeluk. Na zijn herstel bleek helaas dat Chess Records geen interesse meer had in zijn talent.
Eddie Boyd veerde echter terug recht dankzij de blues revival van de jaren '60. In Europa ondervond hij ook minder racisme, dus koos hij België als uitvalsbasis om te toeren en opnames te maken samen met Buddy Guy, Fleetwood Mac en John Mayall & The Bluesbreakers. In 1970 huwde hij een Vlaams meisje waarmee hij finaal verhuisde naar Helsinki waar hij op 80-jarige leeftijd overleed.

Reverend Willie Morganfield (1927 - 2003)

Rev. Wilie Morganfield
Reverend Willie Morganfield was de zevende zoon van de oom van Muddy Waters. ook geboren op de Stovall plantage. Hij was heel gelovig en spendeerde zijn tijd al prekend in de kerk, eerder dan de blues te vertolken. Pas in 1959 kwam zijn eerste hit op de markt, "What Is This", een spiritual die uitgroeide tot een gospelstandard. In de jaren '60 oogstte Reverend Willie Morganfield veel succes.

B.B. King (1925 - 2015)

B.B. King
Riley B. King werd als zoon van sharecroppers geboren in 1925 op de Berclair plantage, nabij Itta Bena (Mississippi). Toen hij vier jaar werd, vertrok zijn mama met een andere man. Riley werd opgevoed door zijn oma.

B.B. King herinnerde zich het leven op de plantage zonder telefoon, zonder elektriciteit, zonder toekomst. Het leven verliep er traag: twee ezels trokken een wagen, vier ezels trokken een ploeg. Het trage ratelen van de wielen bepaalde het ritme van de arbeid en van de begeleidende muziek. "De arbeiders dachten dat het dat was, dat er niets meer was. Gewoon, je kinderen opvoeden, oud worden en sterven. En geloof het of niet, de sharecroppers beschouwden de plantage als hun thuis. Tenslotte werd er voor je gezorgd: de baas van de plantage was je advocaat, je rechter, je papa en je mama, alles bij elkaar. De mensen die op de plantage leefden, ervoeren een bepaalde vorm van veiligheid.".

In de vrije uren die hij kreeg als chauffeur van een tractor op de plantage zong hij in een kerkkoor en al vroeg leerde hij zichzelf gitaar spelen. In 1941 hoorde hij de eerste uitzending van "King Biscuit Time" op KFFA radio. B.B. King voelde dat er voor hem meer was weggelegd. Hij aanvaarde zijn status quo niet en verhuisde in 1947 hij naar Memphis om er te werken als radiopresentator en later te busken op Beale Street. Toen ging de wereld voor hem open: in 1952 scoorde hij zijn eerste grote hit "3 O' Clock Blues". Met zijn verfijnde, gevoelige en jazzy-speelstijl werd hij gekroond tot "King of the Blues".

Bukka White (1909 - 1977)

Net als veel Afro-Amerikanen ging Booker T. Washington gebukt onder de Jim Crow wetten. Hij was de zoon van een spoorwegarbeider en groeide op als katoenplukker en ezeldrijver in de delta van de Mississippi. Bukka had echter veel meer talenten: hij was een professionele bokser, een baseballspeler en een rondtrekkende predikant. En meest van al speelde hij de blues. Zijn artiestennaam Bukka White is de fonetische spelling van "Booker", zijn eigenlijke naam was een eerbetoon aan de Amerikaanse burgerrechtenactivist Booker T. Washington.

Als violist op de plantage van Dockery kwam Bukka White in aanraking met Charley Patton. Onder het motto "I wants to come to be a great man like Charlie Patton" liet hij al snel zelf ook als een meester de bottleneck over de resonator-gitaar glijden. Onder de naam "Booker White, de Singing Preacher" trok hij door het landschap van de Mississippi. Zijn eerste opnames maakte hij in 1930, onder meer met Memphis Minnie.


Negen jaar later klopte de politie aan zijn deur, Bukka White werd voor doodslag overgebracht naar de "Parchmann Prison Farm". Het was aan de chain-gang dat folklorist John Lomax opnieuw twee opnames van hem maakte.
In de jaren '40 verhuisde Bukka White naar Memphis. Hij nodigde zijn neef Riley B. King uit om bij hem te komen wonen, vanuit Memphis zou B.B. King geschiedenis schrijven. Bukka White werd intussen gekoppeld aan Washboard Sam.

Bob Dylan introduceerde de blues van Bukka White bij een blank publiek door "Fixin' To Die" te coveren op zijn debuutalbum "Bob Dylan". Dankzij die herontdekking maakte Bukka een belangrijk onderdeel deel uit van de blues revival uit de jaren '60.

John Lee Hooker (1917 - 2001)

John Lee Hooker

Ook de blues van boogie-king John Lee Hooker zit diep geworteld in de Mississippi Delta. Hooker werd als lid van een gezin met elf kinderen groot gebracht op de katoenvelden van Vance en Lambert. Zijn vader William Hooker, een sharecropper op de Fewell Plantation nabij Vance, was een priester die een afkeer had van de blues. John Lee verkoos om bij zijn stiefvader Will Moore te gaan leven, de man die hem gitaar leerde spelen. Aan hem danken we de stampende boogie waarmee John Lee Hooker op een unieke manier het ruwe geluid van het platteland combineert met de elektriciteit van de stad. Hooker werd ook beïnvloed door het vriendje van zijn zus, Tony Hollins.

In 1948 trok John Lee Hooker naar Detroit waar hij zijn eerste opnames maakte. In 1949 had hij zijn eerste nummer één hit "Boogie Chillen". Hooker zou uitgroeien tot een kameleon die probleemloos de crossover maakte naar de rock 'n roll, de folk en de moderne blues. Hij maakte meer dan honderd albums, vaak onder pseudoniemen zoals "Birmingham Sam and His Magic Guitar" of  "Boogie Man", maar steeds met de unieke Hooker-klank. John Lee Hooker overleed op 83-jarige leeftijd.

David "Honeyboy" Edwards (1915 - 2011)

David "Honeyboy" Edwards
David "Honeyboy" Edwards was op Dockery's getuige van de energieke show van Charley Patton, doolde rond met Robert Johnson enkele jaren nadat hij zijn ziel aan de duivel had verkocht en stond aan het sterfbed van Johnson nadat hij de vergiftigde whiskey had gedronken. In zijn autobiografie "The World Don't Owe Me Nothing: The Life and Times of Delta Bluesman Honeyboy Edwards" uit 1977  noteerde hij "They’d pick cotton all through the day, and at night they’d sit around and play the guitars. Drinking that white whiskey, that moonshine, I’d just sit and look at them. I’d say, ‘I wish I could play".

David's vader speelde viool en gitaar, de techniek leerde hij van zijn broer, maar vooral van bluesman Big Joe Williams. In 1942 maakte Alan Lomax opnames van hem voor de Library of Congress. Vanaf 1951 bracht Edwards zijn albums op de markt, vijftien in totaal.

David "Honeyboy" Edwards vertrok op 96-jarige leeftijd naar de blues-hemel.


Robert Petway (1908 - ?)

Robert Petway
Nog een bluesboy met de naam Robert die leefde in een geheimzinnige waas van mist. Robert Petway is de auteur van "Catfish Blues", het nummer dat populair werd in de handen van onder meer Muddy Waters en Jimi Hendrix.

Voor de rest is er eigenlijk weinig gekend over het leven van Petway. Men veronderstelt dat hij geboren is op de J.F. Sligh Farm, waar ook zijn beste vriend verbleef. Het tijdstip van zijn overlijden is onbekend en voor zover men weet bestaat er ook maar één foto van de bluesrambler.

Robert Nighthawk (1909-1967)

Robert Nighthawk
Ook Robert Nighthawk was een bluesrambler "pur sang". Niettegenstaande hij een tijdje werkte op de plantage van McKee en hij "Friars Point" omschreef als zijn thuis, vertoefde hij nooit lang op dezelfde plek. Hij speelde in de plaatselijke juke joint, op een house party of voor een winkel en trok dan weer verder. Hij was teruggetrokken en wat sinister, maar meeslepend in zijn muziek. Geregeld veranderde hij niet alleen van adres, maar ook van burgerlijke stand, van echtgenote en zelfs van naam. De opname van "Prowling Night-Hawk" liet hij registreren onder Robert McCoy, op andere opnames staat hij vernoemd als Peetie's Boy en Rambling Bob. Op zijn geboortecertificaat staat de naam Robert Lee McCollum vermeld.

Als rondreizende artiest raakte hij bekend in een ruime omgeving. Robert Nighthawk speelde met een expressieve slidetechniek door gebruik te maken van een stukje koperbuis als bottleneck.
In de jaren '40 en '50 verwierf Nighthawk bekendheid dankzij enkele radioshows. Tot 1969 maakte hij ook een dozijn sterke opnames, op dat ogenblik echter met weinig succes. Robert Nighthawk had een grote invloed op Muddy WatersB.B. KIng en in het bijzonder Earl Hooker.

Bb Bm B

Spotify afspeellijst