De Blues doorheen de geschiedenis - Sixties Blues Revival
Wat vooraf ging
- De Blues doorheen de geschiedenis - Slavernij en de Afrikaanse roots van de blues
- De Blues doorheen de geschiedenis - Prille vormen van blues op de plantages, Circle Dance en Spirituals
- De Blues doorheen de geschiedenis - Fife and Drum, Minstrel Shows en Country Blues
- De Blues doorheen de geschiedenis - Mississippi Delta Blues
- De Blues doorheen de geschiedenis - Texas Blues, Hill Country Blues en Piedmont Blues
- De Blues doorheen de geschiedenis - W.C. Handy en de domesticatie van de blues
- De Blues doorheen de geschiedenis - Blues meets Jazz, Jugbands
- De Blues doorheen de geschiedenis - The Roaring Twenties - Urban Blues
- De Blues doorheen de geschiedenis - Bessie Smith
- De Blues doorheen de geschiedenis - Ma Rainey
- De Blues doorheen de geschiedenis - Lonnie Johnson
- De Blues doorheen de geschiedenis - Leroy Carr
- De Blues doorheen de geschiedenis - Louis 'Satchmo" Armstrong
- De Blues doorheen de geschiedenis - The Roaring Twenties - heropleven van de Country Blues
- De Blues doorheen de geschiedenis - Blind Willie McTell
- De Blues doorheen de geschiedenis - Eddie James 'Son House' Junior
- De Blues doorheen de geschiedenis - The Thirsty Thirties - The Great Depression
- De Blues doorheen de geschiedenis - The Forties - Pre-rock Era
- De Blues doorheen de geschiedenis - The Fifties - Rock 'n Roll
British Folk Revivial
In de jaren '60 kwam een nieuwe "folk-revival", ditmaal zelfs gestimuleerd een gelijkaardige evolutie in de Verenigde Staten. Bovendien luisterde men nu ook naar minder traditionele volksmuziek zoals "worksongs" en zeemansliederen.
Skiffle
Tea Chest Bass |
Lonnie Donegan (1931 - 2002)
Lonnie Donegan |
Donegan's versie van "Rock Island Line" klom snel naar de top van de hitparade en werkte als katalysator op de skiffle en folk-rage in Groot-Brittannië.
Blues revival
De Folk-revival trok de aandacht van de Britse jongeren ook naar de oudere Amerikaanse bluesartiesten, de intensiteit en de kracht van de Deltablues bekoorde de alternatieve Britse jongeren. Namen als “Howling Wolf", "Barbecue Bob", "Lead Belly" en "Muddy Waters” klonken exotisch in de oren van de jongelui uit de rijkere Britse middenklasse. De Deltablues vertelde een ècht verhaal en bevatte bovendien veel erotiek en daar liep de vroege preutse generatie van net vóór de seksuele revolutie helemaal warm voor.
De zoektocht naar oude bluesplaten werd een passie. Jongeren gingen bij elkaar op bezoek op duistere zolderkamers om muziek te delen. Men luisterde naar 78-toerenplaten van zeer slechte kwaliteit en vulde, daar waar de inhoud onverstaanbaar was, zelf de tekst aan. Er ontstonden gespecialiseerde platenwinkels in Groot-Brittannië.
Alan Lomax
Sommige fans reisden zelfs naar het landelijke zuiden van de VS om de oorspronkelijke blues artiesten te ontmoeten. Onder hen muziekkenner Alan Lomax. Oude artiesten werden daarmee letterlijk vanonder het stof gehaald: Son House bijvoorbeeld had in al die jaren geen gitaar meer aangeraakt en moest na zijn herontdekking zijn eigen nummers opnieuw instuderen.
De zoektocht naar oude bluesplaten werd een passie. Jongeren gingen bij elkaar op bezoek op duistere zolderkamers om muziek te delen. Men luisterde naar 78-toerenplaten van zeer slechte kwaliteit en vulde, daar waar de inhoud onverstaanbaar was, zelf de tekst aan. Er ontstonden gespecialiseerde platenwinkels in Groot-Brittannië.
Alan Lomax |
Chris Barber (°1930)
Chris Barber
Donald Christopher Barber groeide op in het zuiden van Engeland. Toen hij op zijn achttiende zijn eerste trombone kocht, had hij al een hele collectie jazz- en bluesalbums verzameld. Een jaar later richtte Chris Barber de Barber New Orleans Band op, geïnspireerd door King Oliver, de kornetspeler die sinds de jaren '20 furore maakte in de Verenigde Staten. De Chris Barber Jazz Band, met Lonnie Donegan en Pat Halcox, ontstond in 1954.
Met hun mix van blues, jazz en skiffle kende de band een immens succes. Chris Barber werd met zijn groep uitgenodigd om te toeren in de Verenigde Staten en vanuit zijn passie voor Afro-Amerikaanse muziek haalde hij op zijn beurt in de jaren '60 Big Bill Broonzy, Sonny Terry & Brownie McGhee, Sonny Boy Williamson, Sister Rosetta Tharpe en Muddy Waters naar Europa. Chris Barber werd een trendzetter en de bluesrevival die hij induceerde was de aanzet voor muzikanten als Eric Clapton en Peter Green. De London's Marquee Club die hij in 1951 mee oprichtte wordt ook steevast gelinkt aan de opmars van The Who en The Rolling Stones.
De oorspronkelijke band van acht leden groeide intussen uit tot de BIG Chris Barber Jazz Band. Pas in augustus 2019, na meer dan 10.000 optredens en talrijke albums, besloot Chris Barber om op rust te gaan.
Niettegenstaande de jaren '60 economische welvaart brachten, was het ook een periode van culturele opstand. De oorlog in Vietnam veroorzaakte een rel tussen generaties. Het omhelzen van folkmuziek was daarbij vorm van protest; het protest voor burgerrechten voor afro-amerikanen maakte hiervan deel uit. Bluesmuziek sloeg een brug tussen de verschillende gemeenschappen.
Chris Barber |
Big Bill Broonzy (1893 - 1958)
Toen Big Bill Broonzy in februari 1957 samen met de Chris Barber Jazz Band op het podium verscheen, maakte het Engelse publiek voor het eerst kennis met de authentieke blues. Ondanks het feit dat Broonzy als sinds de jaren '20 blues speelde in zijn thuisland, was het niet eenvoudig om hem naar Europa over te halen. Big Bill Broonzy was een reiziger, daar niet van, maar de "American Federation of Musicians" liet niet toe dat hun artiesten in het buitenland aan de slag gingen. Tot men in Engeland ontdekte dat zangers als Big Bill Broonzy lid waren van de "American Guild Of Variety Artists", een bond waarbinnen geen reisbeperkingen werden opgelegd. Big Bill liet zich bij de overtocht naar onze contreien vergezellen door gospelzanger Brother John Sellers.
Big Bill Broonzy
Broonzy had een gevarieerd repertoire en componeerde zowel folksongs als traditionele bluesnummers. Aangekomen in Europa waren het opnieuw de puriteinen die zich moeiden: platenbaas Dennis Preston weigerde om opnames te maken van Big Bill Broonzy in een bezetting met een skiffle-groep. Preston wou "echte muzikanten" en plaatste Big Bill in een arrangement van jazz-spelers die geen yota snapten van rudimentaire 12-matenblues. Jammer, want had Big Bill Broonzy een set opgenomen met Lonnie Donegan, dan was hij waarschijnlijk schatrijk geworden.
Big Bill Broonzy's terugkeer naar de roots van de blues maakte van hem de voortrekker van de "American Folk Music Revival". Hij bleef sindsdien de wereld rondtrekken met zijn kenmerkende muziek.
Broonzy overleed in 1958 aan keelkanker. Met de hulp van de Belgische schrijver en muziekverzamelaar Yannick Bruynoghe publiceerde hij in 1955 het verhaal van zijn lange en gevarieerde leven als bluesartiest.
Zijn bekendste nummer "Black, Brown and White" schreef Big Bill Broonzy aan het eind van de tweede wereldoorlog uit protest voor het feit dat mensen met een kleurtje wel goed waren om te vechten, terwijl de blanke bleef genieten van heel wat voorrechten. Bill Broonzy vond echter geen enkele Amerikaanse platenmaatschappij bereid om een opname te maken van zijn song. Pas toen hij in 1951 in Europa vertoefde, zag hij zijn kans om de plaat in te blikken. In Amerika werd de protestsong pas uitgebracht na zijn dood, in 1958, onder de titel "Get Back". Maar intussen was het nummer al uitgegroeid tot een standard en had Brownie McGhee in 1948 zijn versie uitgebracht.
Big Bill Broonzy |
Big Bill Broonzy's terugkeer naar de roots van de blues maakte van hem de voortrekker van de "American Folk Music Revival". Hij bleef sindsdien de wereld rondtrekken met zijn kenmerkende muziek.
Muddy Waters (1913 - 1983)
Muddy Waters
Toen in december 1957 de uitnodiging voor Sonny Terry en Brownie McGhee al was vertrokken, besloot de groep rond Chris Barber dat het tijd was voor het echte ding, voor de zuivere blues. De tijd was rijp om Muddy Waters naar Engeland te lokken.
Het handelsakkoord tussen de V.S. en de U.K. bepaalde echter dat artiesten niet met hun eigen band mochten toeren. Muddy mocht zich dus enkel door zijn vriend en pianist Otis Spann laten vergezellen en zou het allerbeste van zichzelf moeten geven... En de Chicago-bluesman liet met zijn elektrische Fender-gitaar de grond daveren!
Het jeugdige Engelse publiek had nog maar net via de meer gestroomlijnde jazz de blues ontdekt. Van de viscerale rock 'n roll die in de Verenigde Staten keet schopte, hadden de Britse jongeren nog niet gehoord. En in de programmatie werd Muddy Waters ook voorgesteld als een "levende link naar de folk-traditie uit het diepe zuiden". Het publiek was dan ook geschokt toen Muddy in 1958 zijn Fender gitaar bovenhaalde om zijn ruige elektrische blues te spelen. Zijn optreden in de Free Trade Hall in Manchester was misschien zijn beste ooit, maar het publiek leek er nog niet helemaal klaar voor - althans volgens één recensie waarin de auteur moord en brand schreeuwde. Muddy speelde al meer dan tien jaar elektrisch, hij had mee de fundamenten van de elektrische blues gelegd, maar het publiek wou akoestische folkmuziek. Achteraf gezien speelde Muddy Waters helemaal niet luid en bovendien was "versterking" in 1958 nog heel een relatief begrip. De klik met de ruimdenkende band van Chris Barber was er wel. Net als de indruk die Muddy Waters achterliet bij talrijke schooljongens, tien- tot vijftienjarigen die droomden van een leven als rockartiest.In 1963 keerde Muddy Waters nog eens terug naar Engeland. Voor deze gelegenheid versterkte hij zijn oude Gibson-gitaar met een microfoon. De fans, die intussen wel van de rock 'n roll hadden geproefd, klaagden op hun beurt dat Muddy Waters te bezadigd speelde.
Muddy Waters |
In 1963 keerde Muddy Waters nog eens terug naar Engeland. Voor deze gelegenheid versterkte hij zijn oude Gibson-gitaar met een microfoon. De fans, die intussen wel van de rock 'n roll hadden geproefd, klaagden op hun beurt dat Muddy Waters te bezadigd speelde.
De Amerikaanse folk-revival
Ook aan de overkant van de Atlantische Oceaan groeide in de jaren zestig de interesse in de rootsmuziek.
De Bluesmaffia
In de jaren '40 leefde in Brooklyn een teruggetrokken jongeman met de naam “James” McKune. McKune was een "collector": hij verzamelde al in de jaren dertig immens veel bluesalbums en dagelijks ging hij op bezoek bij antiquairs op zoek naar vergeten bluesplaten die hij stockeerde in dozen onder zijn bed om ze te beluisteren met andere blues-adepten.
McKune was een arme eenzaat, een alcoholist die leefde op de rand van de maatschappij, maar het sobere appartement van McKune zou vandaag aandoen als een indrukwekkend museum en een mekka voor bluesliefhebbers. James McKune stippelde onbewust maar onweerlegbaar mee de route uit die verzamelaars de komende jaren zouden volgen.
In 1944 ontdekte Jim McKune “Some These Days I’ll Be Gone”, één van de nummers die bluesvader Charley Patton opnam voor Paramount in 1929, en in 1952 werd McKune gebeld door een blueskennis die hem "Hard Time Killing Floor Blues" van Skip James aanreikte.
Toen in 1959 Samuel Charters in zijn boek ‘Country blues” de oorsprong van de blues toeschreef aan Lonnie Johnson, Leroy Carr, Big Bill Broonzy en Lightnin Hopkins, schreef McKune boze brieven naar de uitgevers om te melden dat Charters deed aan populisme en zich enkel baseerde op verkoopcijfers. De leden van de bluesmaffia zetten hun verontwaardiging om in een kruistocht en lieten met hun karig gespaarde centen de originele opnames van bluesnummers opnieuw uitbrengen op LP om de roots van de blues te vereeuwigen. Daarbij gaven ze toch blijk van enig commercieel inzicht: de albums werden "Origins Jazz Library" genoemd, een naam die aandacht trok. In het kielzog van de bluesmaffia verzamelde de Amerikaanse Library of Congress de "Negro blues and hollers".
De leden van de bluesmaffia verzamelden niet alleen platen, ze gingen ook gepassioneerd op zoek naar de roots van Muddy Waters en zijn tijdsgenoten. Veel van de oude bluesgoden werden daardoor "herontdekt" en geafficheerd op de podia van de folk-festivals. Hun optredens werden door de leden van de bluesmaffia omschreven als "archeologische schoonheid".De herintroductie van de oude bluesmannen had echter ook een contradictorisch gevolg: plots werd rootsmuziek commercieel en daardoor heel erg duur, wat zeker niet de bedoeling was van de bluesmaffia. McKune verdween tenslotte weer uit de aandacht en overleed in duistere omstandigheden: hij werd dood aangetroffen in zijn appartement, zijn naakte lichaam vastgebonden aan het bed van zijn schamele woonst.
McKune was een arme eenzaat, een alcoholist die leefde op de rand van de maatschappij, maar het sobere appartement van McKune zou vandaag aandoen als een indrukwekkend museum en een mekka voor bluesliefhebbers. James McKune stippelde onbewust maar onweerlegbaar mee de route uit die verzamelaars de komende jaren zouden volgen.
In 1944 ontdekte Jim McKune “Some These Days I’ll Be Gone”, één van de nummers die bluesvader Charley Patton opnam voor Paramount in 1929, en in 1952 werd McKune gebeld door een blueskennis die hem "Hard Time Killing Floor Blues" van Skip James aanreikte.
Newport Folk Festival
De blues werd herontdekt, bovendien werden nieuwe opnames van betere kwaliteit gemaakt van heel wat oude bluesnummers.
In 1966 kende het festival een topjaar: Alan Lomax organiseerde een optreden van Howlin Wolf, Son House, Skip James en Bukka White.
Mississippi John Hurt
Mississippi John Hurt bracht verhalende country-blues: volksliedjes, van oorsprong vertellingen en ballades die over meerdere coupletten uitgesmeerd werden. "John Henry" verhaalde over een man die het opnam tegen de stoommachine en won, maar daardoor ook stierf. Hij symboliseerde het gevecht van de zwarten tegen de opkomende industrialisatie en het banenverlies dat daarmee gepaard zou gaan. "Stack O'Lee" is een klassieke "murder ballad" over een vreselijk gewelddadige figuur. De ballade vertelde wat goed was en wat verdorven en slecht was, maar ook hoe je volledig vrijgevochten kon leven. In het nostalgische "Avalon Blues" zingt Mississippi John Hurt over zijn geboorteplaats.
De vroege opnames uit 1928 van John Hurt waren echter een flop, waardoor hij verdween uit de muziekscene en zich opnieuw verhuurde als landbouwer. In 1963 overtuigden blues-enthousiastelingen hem alsnog om naar Washington te verhuizen, waar The Library Of Congres in 1964 opnames voor hem verzorgde. Het leek bijna onwaarschijnlijk dat de man na vele jaren noeste arbeid nog steeds dezelfde archaïsche tokkeltechniek beheerste. Dit was mede de aanzet van de American Folk Blues Revival en plots speelde Mississippi John Hurt, afkomstig uit een regio waar zwarten als minderwaardig beschouwd werden, tot zelfs in Engeland voor een uitsluitend blank publiek.
Ook in Europa sloeg de festivalkoorts toe. In 1962 toerde het American Folk Blues Festival door Europa, met, in tegenstelling tot het Newport Folk Festival, voornamelijk elektrisch versterkte sets.
Reverend Gary Davis (1896 - 1972)
Reverend Gary Davis |
Op zevenjarige leeftijd vervaardigde hij zijn eigen gitaar uit een steelpan. Hij leerde banjo, gitaar en mondharmonica spelen en gaf tijdens plaatselijke feestelijkheden voorstellingen voor de blanken. Toen hij achttien werd, kreeg hij de kans om te studeren aan een school voor doven en blinden. Hij verliet echter spoedig de schoolbanken, naar eigen zeggen omdat hij het eten in de school niet lekker vond. Het verhaal doet ook de ronde dat hij uitgleed in de sneeuw en daarbij zijn linker gebroken had. De abnormale stand waarin de breuk weer aan elkaar groeide, maakte dat Gary Davis ongewone akkoorden kon spelen op gitaar.
In de jaren '20 vond Gary Davis veel steun in de kerkgemeenschap en was hij voltijds straatmuzikant. Hij werd in 1935 ontdekt door een talentscout en belandde in een opnamestudio. Gary Davis had het echter heel moeilijk: hij zag het rode licht niet dat aangaf wanneer de opname ten einde liep en hij frustreerde zich omdat hij te weinig betaald werd in vergelijking met blanke artiesten.
In 1965 stond de blinde Reverend Gary Davis op het podium van het Neport Folk Festival. Een klein jaar voor zijn zeventigste verjaardag was Gary Davis zowel instrumentaal als vocaal in topvorm.
Hij wordt herinnerd als de passionele vertolker van de "holy blues", een mix van blues en spirituals. Zich bewust zijnde van de sterfelijkheid van de mens, zong hij er met overtuiging de spirituals "You Got To Move" en "Death Don't Have No Mercy".
Maar Reverend Gary Davis voelde evenmin te beroerd om ook dansbare Piedmont-blues te vertolken, met zelfs een kwaadaardig kantje in "She Wouldn't Say Quit", alsook tunes uit de Medicine Shows, ballads, militaire marsliederen en ragtime.
Bob Dylan (°1941)
- Blowin' In The Wind - Bob Dylan
- House Of The Rising Sun - Bob Dylan
- Maggie's Farm - Bob Dylan
- Blind Willie McTell - Bob Dylan
Bob Dylan |
Big Joe Williams & Bob Dylan |
In 1961 toerde Bob Dylan met Big Joe Williams onder de naam Big Joe and Little Joe en 1962 had hij al zijn eerste album "Bob Dylan" uitgevbracht, een album vol bluesnummers.
Tegen 1965 had Bob Dylan dan ook de status verworven van protest-woordvoerder van de folk-generatie. De schok was echter immens toen hij op zondagavond van het Newport Folk Festival 1965 verscheen met een elektrische gitaar in de hand. Net voordien was zijn album "Bringing It All Back Home" uitgebracht, een plaat waarop hij zich door een elektrische band lied begeleiden, en die bewuste zondagavond liet hij zich bijstaan door de eerste witte bluesgitarist Mike Bloomfield en Al Kooper op bas en orgel.
Dylan wordt intussen algemeen beschouwd als de grootste Amerikaanse singer-songwriter van de twintigste eeuw, een status waarvoor hij in 2016 de Nobelprijs kreeg.
Skip James (1902 - 1969)
In 1931 maakte Skip James zijn eerste opnames voor Paramount Records. De economische crisis van de jaren '30 drukten de verkoop van zijn album en Skip James ging opnieuw aan de slag als arbeider om in de obscuriteit te verdwijnen. Skip James zou de volgende jaren geen opnames meer maken tot hij aan het begin van de jaren '60 - bijna gelijktijdig met Son House - herontdekt werd door enkele blues-enthousiastelingen. Skip James verscheen in 1964 op het Newport Folk Festival en zou blijven optreden tot aan zijn dood in 1969.
Son House (1902 - 1988)
Son House was helemaal in de vergetelheid geraakt toen in 1960 een lid van de "bluesmaffia" hem herontdekte na een lange zoektocht van New York tot Memphis in het diepe zuiden, langs de desolate plantages van de Mississippi Delta. Uiteindelijk werd Son House aangetroffen in Rochester, nabij New York. De man die samen speelde met Charley Patton, de mentor van Robert Johnson en Muddy Waters, de rauwe blueszanter was 69 geworden, kampte met een alcoholprobleem en had intussen verleerd hoe hij de gitaar moest hanteren. Al Wilson, gitarist van Canned Heat, nam het initiatief om Son House opnieuw de knepen van weleer aan te leren.
Son House werd uitgenodigd op het podium van het Newport Folk Festival in 1967 en toerde door Europa en Amerika als vertolker van "the real blues".
Robert Johnson (1911 - 1938)
- Ramblin' On My Mind - Robert Johnson
- Ramblin' On My Mind - John Mayall & The Bluesbreakers
- Crossroads - Cream
Aan het begin van 1960 circuleerde de duivelse legende van Robert Johnson enkel als een gerucht bij een klein publiek van bluesliefhebbers die in het bezit waren van zijn zeldzame 78-toeren opnames uit 1936 en 1937. En toen Robert Johnson in 1938 door producer John Hammond gezocht werd voor een optreden op de memorabele "From Spiriuals To Swing"-concerten, had de man vier maanden voorheen al de fatale whiskey-met-gifbeker geconsumeerd.
1961 bracht plots verandering in de bekendheid van Robert Johnson: de folk-revival opende een nieuwe opportuniteit en op vraag van John Hammond bracht Colombia het opzienbarende compilatiealbum "King of the Delta Blues Singers" uit. Omdat er van Robert Johnson op dat ogenblik nog geen enkele foto bestond, plaatste men op de cover van het album de schets van een ongeïdentificeerde bluesgitarist.
Niettegenstaande het album geen hitnotering scoorde, oogstte het toch diep respect in de muziekwereld en gestaag groeide de reputatie van deltabluesman Robert Johnson uit tot de legende die hij nu is. De vonk van de detalblues sloeg over tot in Engeland waar in 1966 Eric Clapton een cover uitbracht van "Ramblin' On My Mind" op John Mayall's "Bluesbreakers" album. En in 1968 maakte supergroep Cream furore met hun versie van "Crossroads". En als ultiem eerbetoon bracht Eric Clapton het album "Me and Mr. Johnson" op de markt.
1961 bracht plots verandering in de bekendheid van Robert Johnson: de folk-revival opende een nieuwe opportuniteit en op vraag van John Hammond bracht Colombia het opzienbarende compilatiealbum "King of the Delta Blues Singers" uit. Omdat er van Robert Johnson op dat ogenblik nog geen enkele foto bestond, plaatste men op de cover van het album de schets van een ongeïdentificeerde bluesgitarist.
Niettegenstaande het album geen hitnotering scoorde, oogstte het toch diep respect in de muziekwereld en gestaag groeide de reputatie van deltabluesman Robert Johnson uit tot de legende die hij nu is. De vonk van de detalblues sloeg over tot in Engeland waar in 1966 Eric Clapton een cover uitbracht van "Ramblin' On My Mind" op John Mayall's "Bluesbreakers" album. En in 1968 maakte supergroep Cream furore met hun versie van "Crossroads". En als ultiem eerbetoon bracht Eric Clapton het album "Me and Mr. Johnson" op de markt.
The American Folk, Blues and Gospel Train
Het succes van het Newport Folk Festival motiveerde George Wein om zijn concept naar Engeland te exporteren. In 1964 toerde een muzikaal gezelschap met onder meer Sister Rosetta Tharpe, Blind Gary Davis, Sonny Terry & Brownie McGhee, Muddy Waters & Otis Spann en Cousin Joe Pleasants gedurende zeventien dagen door Engeland onder de naam "The Gospel and Blues Train".De Britse jongelui waren laaiend enthousiast: de concerten waren in een mum van tijd uitverkocht en de kritiek naderhand was overweldigend. Begin mei sloot Champion Jack Dupree zich aan bij het gezelschap en kort nadien stond Chuck Berry op de Britse podia, geheel overschaduwd door de legendarische John Lee Hooker. Bluesfans van over het hele land schoven geduldig aan voor een kaartje, Engeland slurpte gulzig van de exotische Amerikaanse blues! En omgekeerd genoten de Amerikaanse bluessterren van de uitverkochte zalen, vrij van segregatie, waar ze aanbeden werden door de jonge Britse knapen. Niet toevallig verschenen dat jaar aan de top van de Britse hitparade twee bluesnummers: "Little Red Rooster" van The Rolling Stones en "House of the Rising Son" van The Animals.
Op 7 mei werd de Blues and Gospel Train gefilmd in een wel uitzonderlijke setting: het treinstation van Chorlton werd omgebouwd tot "Chorltonville", decor voor een treinstation uit het zuiden van Amerika. Terwijl het publiek vanop het tegenoverliggende perron toekeek, verzorgden de bluesgoden een onvergetelijk optreden. Sister Rosetta Tharpe was meest in haar element en kwam aangereden in een paardenkoets. Eén man verscheen niet op het appel: Reverend Gary Davis had die dag veel te veel gedronken. De hele show, of wat er van is overgebleven, kan je hier bekijken.
Sonny Boy Williamson II (1912 - 1965)
Sonny Boy Williamson II |
John Lee Hooker (1917 - 2001)
John Lee Hooker
John Lee Hooker had al een lange muziekloopbaan achter de rug toen hij in 1962 naar Europa trok om te toeren met het American Folk Blues Festival. De "herontdekking" door de folkgeneratie gaf zijn carrière een nieuwe wending en "Dimples", de boogiesong die maar net was uitgebracht in de V.S., werd meteen een megahit in het Verenigd Koninkrijk. In Engeland ging John Lee eerst samenwerken met de bluesrockband The Houndhogs, in 1970 kwam het album Hooker 'N Heat op de markt, de onvergetelijke samenwerking van John Lee Hooker met Canned Heat.
John Lee Hooker |
Ferre Grignard (1939 - 1982)
De golven van de skiffle rage bereikten ook de havenstad Antwerpen. In 1964 werd De Muze geopend, het jazz-café waar de Belgische zanger Ferre Grignard elke donderdag een skiffle en blues-optreden verzorgde op wasbord en mondharmonica. De jeugd omarmde de hippie als de eerste Belgische protestzanger en zijn nummer "Ring, Ring, I've Got To Sing" werd een grote hit. Maar Ferre Was meer dan "Ring Ring": hij speelde nummers van onder meer Big Bill Broonzy en Lonnie Johnson in een louter fonetisch Engels en toch klonk het waarheidsgetrouw in de oren.
In 1965 stond Ferre Grignard op de affiche van het legendarische Jazz Bilzen, later speelde hij in Parijs en verwierf hij internationaal succes.
De Frans-Belgische zanger Johnny Hallyday plagieerde in 1966 Ferre"s nummer "My Crucified Jesus" onder de titel "Cheveux Longues Idées Courtes". Ferre was in het geheel niet opgezet met de cover en ging in proces, niet omwille van het plagiaat op zich, maar omwille van de beledigende tekst over hippies die Johnny Halliday op zijn hit had gekleefd.
Overigens leefde Ferre als een ware hippie: wild en nonchalant. Hij verdiende veel geld maar wist het niet te beheren. In de jaren '70 kwam ook de fiscus langs en verloor Ferre zijn gehele inboedel. Toch blijft zijn erfenis voortleven: Ferre opende in Vlaanderen de deur voor de blues. "Hij had de blues, al sprak hij geen woord Engels". Ferre Grignard overleed in 1982 aan de gevolgen van keelkanker.
Overigens leefde Ferre als een ware hippie: wild en nonchalant. Hij verdiende veel geld maar wist het niet te beheren. In de jaren '70 kwam ook de fiscus langs en verloor Ferre zijn gehele inboedel. Toch blijft zijn erfenis voortleven: Ferre opende in Vlaanderen de deur voor de blues. "Hij had de blues, al sprak hij geen woord Engels". Ferre Grignard overleed in 1982 aan de gevolgen van keelkanker.
Jazz Bilzen
Lang voor het bestaan van Rock Werchter en Pukkelpop, was er Jazz Bilzen: de "moeder van de Europese festivals" werd voor het eerst georganiseerd op 5 september 1965. Jazz Bilzen was het laboratorium waar jazz en popmuziek werden gemixt, maar er was meer, want op de affiche stonden ook folk, humor, animatie en blues: Champion Jack Dupree, Eddy Boyd, Reverend Gary Davis, Sonny Terry & Brownie McGhee, en Memphis Slim traden er op voor een Belgisch publiek, naast artiesten van eigen bodem zoals Ferre Grignard, Arno en uiteraard de Vlaamse bluesguru Roland Van Campenhout.
Roland van Campenhout (°1944)
Roland, geboren in 1944, kwam op jonge leeftijd in contact met de beatnik-scene en zette zijn eerste stappen als muzikant bij de Britse band The City Ramblers waar hij het wasbord hanteerde. Na zijn legerdienst legde hij zich, naar het voorbeeld van Ferre Grignard, toe op de gitaar om te spelen bij de Wiliam & Roland Skiffle Group. In Gent maakte Roland kennis met hippie-icoon Walter De Buck met wie hij Leadbelly's repertoire uitpluisde en Lonnie Donegan's skiffle imiteerde. Van 1967 tot 1969 speelde Roland gitaar bij het folkduo Miek & Roel en in 1968 richtte hij de Roland and his Blues Workshop op, een formatie met een "draaideurpolitiek": elke artiest die zin had kon aansluiten bij de band om samen te musiceren.
In 1969 smeedde Roland zijn reputatie als live-artiest op Jazz Bilzen. Roland vestigde zich in Gent en zou zich het verdere muzikale leven toeleggen op de blues.
Alexis Korner (1928 - 1984)
Alexis Corner
Alexis Andrew Nicholas Korner staat geboekstaafd als "The founding father of British Blues".
Alexis Korner groeide op in Frankrijk, Zwitserland en Zuid-Afrika als zoon van een Joodse vader en een Griekse moeder. Aan het begin van de tweede wereldoorlog vluchtte hij met zijn ouders met de laatste boot naar Londen. Tijdens een luchtbombardement luisterde hij naar een opname van de boogie-woogie pianist Jimmy Yancey, een herinnering die bepaalde dat Alexis Korner zich toelegde op de blues.
Na de oorlog sloot Alexis Korner zich aan bij de jazz band van Chris Barber. Chris Barber was onder de indruk van de toer met Muddy Waters en besloot rond 1960 om zijn eigen shows in de Marquee Club van een "blues interval" te voorzien. Jazz en blues waren volgens Chris Barber immers nauw met elkaar verbonden. Het was Alexis Korner die de eer kreeg om, samen met zangeres Ottilie Patterson, deze bluessessies in de voorstellingen te "incorporeren".
In de band van Chris Barber ontmoette Alexis Korner de bluesharp-speler Cyril Davies. Samen verlangden ze ernaar om meer blues te spelen. Korner en Davies vormden een duo en stichtten in 1955 de London Blues and Barrelhouse Club.
In 1961 vormden Alexis Korner en Cyril Davies de groep Blues Incorporated, de eerste geheel blanke elektrische bluesband, samen met een wisselende bezetting van artiesten die een voorliefde hadden voor elektrische blues en R&B. Korner vond in Londen geen club die zijn bluesband wou boeken, dus richtte hij zelf een club op. Alexis Korner stond open voor een eclectische setlist en Blues Incorporated werkte als een magneet op jonge muzikanten zoals Keith Richards, Mick Jagger en Brian Jones, Rod Steward, John Mayall, Ginger Baker, Jack Bruce en Jimmy Page. Toen Blues Incorporated in 1966 een laatste album uitbracht en Alexis Korner zich toelegde op een carrière als radiopresentator, kon hij al trots zijn naam schrijven op de geboortekaartjes van supergroepen als Manfred Man,'s Earth Band, The Animals, Cream en The Rolling Stones. Alexis Korner overleed in 1984 aan de gevolgen van longkanker.
Alexis Corner |
Alexis Andrew Nicholas Korner staat geboekstaafd als "The founding father of British Blues".
Na de oorlog sloot Alexis Korner zich aan bij de jazz band van Chris Barber. Chris Barber was onder de indruk van de toer met Muddy Waters en besloot rond 1960 om zijn eigen shows in de Marquee Club van een "blues interval" te voorzien. Jazz en blues waren volgens Chris Barber immers nauw met elkaar verbonden. Het was Alexis Korner die de eer kreeg om, samen met zangeres Ottilie Patterson, deze bluessessies in de voorstellingen te "incorporeren".
De Britse Blues-revival
Hoewel Robert Johnson reeds lang overleden was, werden ook zijn nummers weer boven gehaald, en dienden ze als groot voorbeeld voor Eric Clapton van The Yardbirds en Keith Richards van de Rolling Stones. Om de sound ruwer te maken werden "powerakkoorden" gespeeld (verkorte, krachtige akkoorden) en maakte men gebruik van distorsion of oversturing, veroorzaakt door de muziek te luid door de boksen sturen. Het naspelen van de blues bleken echter al gauw meer dan een 12-maten akkoordenopvolging; technieken als slide en bending waren veel moeilijker te imiteren. Vooral John Lee Hooker liet zich daarbij niet kennen: hij hield zich niet aan het strakke 12-matenschema en al evenmin aan een vast tempo, wat zeer verwarrend was voor de Britse jongeren die hem op festivals wouden begeleiden.
Helaas nam de jongere generatie Britse bluesartiesten het ook niet altijd eerlijk op met auteursrechten. Zo verdienden enkele supergroepen als Led Zeppelin een fortuin aan nummers die ze coverden van weinig gegoede zwarte countrybluesartiesten, zonder enig deel van de inkomsten af te staan.
John Mayall (1933 - 2024)
John Mayall |
The Rolling Stones
In 1962 tekenden de Stones een plantencontract bij Decca. Hun eerste single "Come On", een cover van Chuck Berry, haalde meteen de hitlijsten.
Eric Clapton
"Mister Slowhand" Eric Clapton is geboren in maart 1945 in het Verenigd Koninkrijk. Hij is een man die wel steeds eer betoonde aan zijn leermeesters. Clapton begon zijn muzikale carrière als lid van de groep the Yardbirds. Met zijn stijl van spelen brak Clapton geregeld gitaarsnaren die hij tijdens het optreden verving, met handgeklap aangemoedigd door zijn publiek. Hierdoor kreeg hij de bijnaam "Mister Slowhand".
Toen echter bleek dat de muziek van de groep evolueerde naar popmuziek, stapte Eric Clapton over naar de "Blues Breakers" waar hij zich, samen met John Mayall, opnieuw toewijdde aan de blues met luidere en meer overstuurde gitaarelementen.
Later speelde Clapton samen met Ginger Baker en Jack Bruce – allebei jongeren uit het jazzcircuit en vertrouwd met improvisatie - in de superrockgroep Cream. Plots kwam gitaarimprovisatie op de voorgrond in de bluesmuziek; sedertdien wordt blues geassocieerd met - vaak ellenlange - improvisatie. Op de gevels van London verscheen de tekst “Clapton Is God”. Meteen was ook de psychedelische decade gelanceerd, onder leiding van het vlaggenschip "Sgt Peppers Lonely Hearts Club band".
Van Morrison (°1945)
Van Morrison |
Canned Heat
Canned Heat werd opgericht in 1965 opgericht door Bob 'The Bear' Hite (zang) en Al 'Blind Owl' Wilson (gitaar). De naam "Canned Heat" werd ontleend aan een in 1928 uitgebrachte blues van Tommy Johnson 'Canned Heat Blues'. Het nummer verhaalt over een alcoholicus die reddeloos verslaafd was aan het drinken van verdunde Sterno, een alcoholproduct in blik gebruikt voor verwarming, ook wel in het algemeen "canned heat" genoemd.Op 3 september 1970 pleegt Al 'Blind Owl' Wilson zelfmoord, wat het hart uit de band rukt. In een wisselende samenstelling gaat de groep verder, maar als op 5 april 1981 Bob 'The Bear' Hite sterft aan een hartaanval tijdens een optreden, lijkt het verhaal van Canned Heat ten einde.
Toch blijft de band optreden. Op 20 oktober 1997 sterft ook Henry 'The Sunflower' Vestine. Desondanks bestaat Canned Heat ook vandaag nog steeds, nu onder leiding van Fito de la Parra. Er wordt echter vooral geteerd op oud succes.
In de kielzog van deze succesrijke rockgroepen werden ook "oudere" namen als Albert King en B.B.King meegesleurd.
B.B. King
In 1964 wordt het intussen legendarische album "Live At The Regal" opgenomen, voor een wild-enthousiast publiek. In 1989 leidt een samenwerking met U2 tot het nummer “When Love Comes To Town”, in 2000 verschijnt er ook nog een prachtig album samen met Eric Clapton: "Riding With The King". B.B. King wordt beschouwd als één van de grootste bluesartiesten aller tijden.
Albert King
Albert King |
Bb Bm B
Wat volgt
- De Blues doorheen de geschiedenis - The Seventies
- De Blues doorheen de geschiedenis - The Eighties
- De Blues doorheen de geschiedenis - The Ninetees