De Blues doorheen de geschiedenis: Eddie James "Son Hous" Junior (1902 - 1988)

De Blues wordt typisch omschreven als rauwe, emotionele gitaarmuziek, armoede en tristesse, donkere zang, een rammelende resonator gitaar, teksten die een ellendig levensverhaal uitspuwen en tenslotte het immer aanwezige conflict tussen god en de duivel. En de bluesartiest is een kerel die met zijn gitaar over de schouder rond trekt langs de oevers van de Mississippi, een teruggetrokken eenzaat, verslaafd aan drank en vrouwen en vertrouwd met het leven achter de tralies van de beruchte staatsgevangenis van de V.S.
Als één man voldoet aan dit geromantiseerde cliché, dan is het wel Son House.

Spotify-afspeellijst

Wat vooraf ging

De Blues wordt typisch omschreven als rauwe, emotionele gitaarmuziek, armoede en tristesse, donkere zang, een rammelende resonator gitaar, teksten die een ellendig levensverhaal uitspuwen en tenslotte het immer aanwezige conflict tussen god en de duivel. En de bluesartiest, dat is een kerel die met zijn gitaar over de schouder rond trekt langs de oevers van de Mississippi, een teruggetrokken eenzaat, verslaafd aan drank en vrouwen en vertrouwd met het leven achter de tralies van de beruchte staatsgevangenis van de Verenigde Staten.
Het is een cliché, uiteraard, maar als één man voldoet aan dit geromantiseerde cliché, dan is het wel Mister Son House.

Eddie James "Son House" Junior

Eddie James "Son House" Junior. Hij is geboren kort na de eeuwwisseling in de diepe delta van de Mississippi en groeide op in armoede. Hij was een tijdje de compaan van blueslegende Charley Patton en Willie Brown, hij was een mentor van de legendarische bluesman Robert Johnson en hij was bevriend met bluesgigant Howlin' Wolf. Son House maakte zijn eerste opnames aan het eind van de jaren twintig, maar door de economische recessie van de jaren dertig vonden zijn plaatjes geen afzetmarkt. Het geloof van Son House was zijn houvast, maar de blues was te verleidelijk. Drank, vrouwen en nicotine speelden een belangrijke rol in zijn bestaan en hij belandde twee keer in de gevangenis omwille van doodslag. Na de tweede wereldoorlog verbande hij de blues uit zijn leven, uit angst voor het devote. 

Son House verdween helemaal in de obscuriteit tot hij in de jaren zestig weer werd opgevist en vereerd door de aanhangers van folkmuziek. Al Wilson van Canned Heat toonde aan Son House hoe hij opnieuw zijn oude nummers kon spelen. En plots bracht Son House vol ongeloof zijn oude muziek ten berde voor een devoot publiek van witte jongeren. 

Het leven van Son House staat bol van intriges, twijfels en ellende.  Hij werd 86 jaar oud en op zijn grafsteen staat zijn eretitel gegraveerd: "Eddie Son House Junior, father of the Blues".

Vraag me om een top vijf van de beste bluesnummers op te sommen, en ik vernoem zeker “Death Letter Blues” van Son House. Het is een sterk ritmisch nummer, strak gespeeld op de resonator gitaar en met een belijvende tekst: "I got a letter this morning, how do you reckon it read? Said hurry hurry, cause the girl you love is dead".
Son House staat voor rauwe deltablues, voor een krachtige zang en donkere, meeslepende slidegitaar. En ja, ik ben een grote fan… Redenen genoeg dus om aan deze bijzondere man een volledige blogpagina te wijden!

Maar vooraleer ik verder vertel, even een disclaimer. Want voor deze pagina heb ik me grotendeels gebaseerd op een boek: "Preaching The Blues, the life and times of Son House" van Daniel Beaumont uit 2011. Het is een biografie die ik elke bluesliefhebber kan aanraden! 

Clarksdale, Mississippi

Son House werd geboren in 1902 in een dorp net ten noorden van Clarksdale. De muze van de bluesmuziek stond dus naast zijn kribbe, want het stadje Clarksdale in de staat Mississippi ademt de blues: hier stond de wieg van onder meer Muddy Waters en van John Lee Hooker, en hier zagen ook Sam Cooke en Ike Turner het levenslicht. En het was op een mysterieus kruispunt in Clarksdale dat Robert Johnson zijn ziel aan de duivel verkocht - tenminste als we dat spookverhaal mogen geloven. Clarksdale staat dus synoniem met de blues, en Eddie James "Son House" Junior was één van de pioniers in die bluesgeschiedenis.

Clarksdale's in the South, and lays heavy on my mind
Clarksdale's in the South, lays heavy on my mind
I can have a good time there, if I ain't got but one lousy dime
Clarksdale, Mississippi always gonn' be my home
Clarksdale, Mclarksdale moan son houseississippi always gonn' be my home
That's the reason you hear me sit right here and moan
Mmmm mmmm mmmm mmmm mmmm

Clarksdale Moan - Son House

Niet alleen zijn geboorteplaats maar ook zijn thuissituatie was perfect geschikt om hem de muziek in te loodsen: de papa van Eddie Junior was een tubaspeler en de man had samen met zijn zeven broers een orkest gevormd. Elke zaterdagavond was het feest: buren en vrienden werden uitgenodigd, een tante bakte visjes op de rooster en de illegaal gestookte whiskey vloeide rijkelijk terwijl de ooms van Son House het publiek animeerden met hun levendige volksmuziek. De jonge Eddie James was al vroeg bij de feestjes betrokken en later kon hij zich zelfs nog heel goed herinneren hoe zijn papa een bekend volksliedje speelde: “Tear The Rag”. Maar de jonge Son House hield niet echt van die drukke muziek. Alleen als zijn papa in alle intimiteit thuis op de gitaar speelde, kreeg hij van zijn kleine jongen een beetje gehoor.

Op zaterdagavond de blues, op zondagochtend de gospel in de kerk - dat was zo’n beetje de regel in het bluesmilieu. En daar ging de kleine Son House wel in mee: op zondagochtend hoorde je hem dan ook heel enthousiast de psalmen zingen. Bij die vrome activiteit was dan weer zijn papa afwezig. De man deed niet mee, integendeel, de papa van Son House keerde zijn rug naar de kerkgemeenschap om zich te laven aan de bekoringen van de duivel. Drankzucht was er één van.
Later vertelde Son House dat zijn papa eigenlijk maar vier dingen deed: tuba spelen, af en toe ook gitaar, in het dagelijkse leven was hij een smit en tussendoor dronk hij vooral heel veel graanlikeur. En toch kreeg de man op een dag berouw over zijn gedrag. De papa van Son House werd geheelonthouder en het geloof overwon: hij ging actief aan de slag in de kerk als diaken.

Tja, drank, blues, vrouwen en dat eeuwige conflict tussen de verlokkingen van de duivel en de geneugten van kerk… Ook Son House had er zijn hele leven last van. Maar Son House die zal het levenspad net in de andere richting bewandelen dan zijn papa: Son House begon zijn leven als een gelovige man maar hij eindigde met een alcoholprobleem én met de Blues.
Er was natuurlijk ook nog een mama van Son House. Die dame kon het geduld niet meer opbrengen, zij kon niet meer wachten op de bekering van haar man. Het lukte niet in de relatie, en ze trok weg uit het huis, samen met haar jonge zoon.

Son House, de rambler

Zo trok de kleine Eddie Son House aan het begin van de twintigste eeuw weg uit Clarksdale om te verhuizen naar de overkant van de Mississippi, naar New Orleans. En omdat de papa als kostwinner in het gezin was weggevallen, moest Eddie Son House Junior nu zelf aan de slag. hij werd op de stoep gezet om schoenen te poetsen. En laat het alweer een voorteken zijn van de muze: op een dag mocht de jonge Son House de schoenen poetsen van een ontluikende jazztrompetist met de naam Louis Armstrong! Maar Son House, die was daar niet tevreden mee, hij kon zich niet verzoenen met de povere en slecht betaalde klusjes die hem werden toegewezen. Hij besefte dat hij als arme zwarte man in het zuiden van de Verenigde Staten geen lonend werk zou vinden, laat staan dat hij er een toekomst mee zou kunnen uitbouwen. Son House zat gevangen in een spiraal van armoede en hij had de intentie om het anders aan te pakken.

Son House in het gezelschap van een onbekende dame
Van drank en blues hield hij zich nog steeds ver afzijdig. Maar de vrouwen, ja die mooie bekoring kon hij niet weerstaan. En nadat Son House al meerdere avontuurtjes had geconsumeerd, raakte hij op zijn negentiende getrouwd, en dan wel met een vrouw die dertien jaar ouder was dan hem. Carrie heette ze, een 32 jarige dame uit New Orleans. En dat zijn echtgenote hem flink overtrof in leeftijd, dat was niet naar de zin van zijn familie: Son House werd verstoten.
Maar zijn schoonfamilie, die zag hem wel graag komen. Zo’n jongeman, krachtig, in de volle energie van zijn jeugd, dat was best handig. Son House werd enthousiast onthaald in haar ouderlijke huis, en al gauw ontdekte hij dat zijn partner hem vooral had gekozen om mee te helpen boeren op het land van haar oude vader. En het zal een rode draad worden in deze aflevering: Son House zag echt geen heil in fysieke arbeid. Sharecroppen, dat was niets voor hem.
En je kan hem geen ongelijk geven, want sharecropping mag je gerust beschouwen als een vorm van gelegaliseerde slavernij. Een scharecropper die werkte immers "on the halves": dat wil zeggen dat hij een lapje grond kreeg toegewezen en de plantagemeester voorzag in landbouwmateriaal, maar in ruil eiste de baas ook de helft van de oogst en de winst op. En wanneer er tijdens de winterperiode of tijdens droogteperiodes geen inkomsten waren van de landbouw, dan was de sharecropper verplicht om voor zijn levensonderhoud te gaan lenen…. bij dezelfde plantagemeester die hem te werk stelde. En voor een lening betaalde hij interesten die soms opliepen tot 40%. Een sharecropper moest alsmaar harder werken, en toch werd hij opgezadeld met steeds grotere schulden en dus belandde hij steeds dieper in de armoede. De enige zekerheid die de plantagemeester gaf, was onderdak. Maar die bedenkelijke gunst zorgde er alleen maar voor dat de afhankelijkheid nog toenam.

Neen, dit was niets voor onze Son House. Al na een klein jaar had hij er genoeg van, en hij verliet zijn vrouw en de oude schoonpapa die steeds meer op zijn hulp begon te rekenen. In 1922 overleed bovendien zijn mama en Son House keerde terug naar de Mississippi Delta. Hij was rusteloos, hij was een rambler. Hij trok naar Saint Louis, hij wou niet scharecroppen en hij deed allerlei klusjes: werken op een riverboot, op een trein, in de staalfabriek van Saint Louis, en hij werkte ook aan de dijken - hij hielp zandzakjes leggen bij de overstroming van 1927. 

I had a job on the levee
I said I had a good looking woman, she lived in Hughes
I said I had a job on the levee
Yes I had a good looking woman, she lived in Hughes
You know that pretty little thing
She kept me with the government fleet blues

Levee Camp Blues - Son House

Maar het draaide telkens op niets uit. Alleen één job vond hij leuk, het werk op een paardenranch en later, in de jaren zestig zag je hem dan ook vaak als met een cowboy hoed op het podium flaneren.

Where's my pony?
Saddle my black mare
Saddle up my black mare
You know, I'm gonna find my baby
Oh Lord, in this, this world somewhere
Well, why don't you get off your horse?
And come on, now let's just go
Come on, pony
Now let's just go

Pony Blues - Son House

"Pony hijBlues" werd opgenomen in 1942 voor de microfoon van field recorder Alan Lomax.

Bekering

Al dat harde werk dat nergens toe leidt, het was echt niks voor Son House. Hij ging op zoek naar een meer comfortabel leven,  en dat vond hij ook… in de kerk.
Toen Son House nog op de plantages werkte, leerde hij al dat hij tijd kon winnen, of tijd kopen eigenlijk, door te bidden. Want wie aan het bidden was, die werd met rust gelaten. Het geloof was een gemakkelijke vlucht uit de realiteit, en meteen ook een vlucht die sociaal werd aanvaard. En wat meer is… Son House had een heel krachtige stem, en dus besloot hij om te gaan prediken voor de kost. 

Laten we snel eens alle vereisten voor de job van predikant op een rijtje zetten. Lezen kon hij al, dus de Bijbel lezen, dat was geen probleem. Son House had een afkeer van bluesmuziek - ook dat was geen probleem. Maar tenslotte, om te prediken moest hij ook "het licht gezien hebben". Hij wist hoe het ging, hij had het al eens zien gebeuren want in de gospelkerken kwam geregeld wel eens een devote gelovige tot een diep intense ervaring, je kan je dat wel voorstellen, het gaat gepaard met veel gebaren en de uitroep “I got It”.
Maar wat het juist was, hoe het precies aanvoelde, daar had hij alleen maar het raden naar. Het licht zien was voor hem een beetje zoals een eerste orgasme voor een tiener, de onbekende climax. En dus, om het licht te zien, ging Son House aan het bidden. Veel bidden. En jawel… op een dag was het zover: het was nog vroeg in de ochtend, de dauw viel in, Son House viel op zijn knieën in het veld en daar was het, hij zag het licht. En nu had hij alle troeven in de hand om het als predikant te gaan maken.

De krachtige stem die hij nodig had om te prediken, gebruikte hij later ook in zijn muziek. Maar naast het podium was Son House eerder teruggetrokken, in de gewone omgang sprak hij eerder heel stil. Luister maar naar “John The Revelator”, een nummer waarin hij eerst bijna onverstaanbaar wat teksten uit de Bijbel mompelt, waarna hij met een krachtige stem acappella aan het zingen gaat.


Gepakt door de Blues

Son House had het licht gezien, hij was predikant geworden en hij had een status bereikt waardoor het leven een stuk gemakkelijker werd. Maar helaas, het leven zit ook vol bekoringen en Son House had het moeilijk om op het rechte pad te blijven. Al gauw kwam hij in de verleiding om een slokje alcohol te drinken. Het werden meerdere slokjes, heel veel slokjes en de gelovigen gingen over hem aan het roddelen. En dan was er ook nog steeds de verleiding van het vrouwelijk schoon…
Reverend Son House was op het slechte pad, en toch bleef bleef hij zich nog even vasdthouden aan het geloof. Want de blues, dat was de muziek des Duivels waar hij zich van distantieerde. Tot op een dag…

Ja, de duivel loerde om het hoekje van zijn bestaan, en op een mooie zaterdagavond in 1927 liep het mis. Son House was toen 25 jaar, en bij een wandeling passeerde hij aan een house party waar veel mensen waren verzameld. Op de achtergrond hoorde hij iemand slide gitaar spelen. Dat zangerige geluid van een glazen flessenhals die schuurt over de stalen snaren van een gitaar, dat geluid kneep bijna letterlijk in zijn ziel. Meer was er echt niet nodig om in de zonde te vervallen. De man die hij toen hoorde spelen, was ene Willie Wilson en Son House was door diens muziekstijl verkocht, de duivelse blues had hem te pakken.
En dan ging het snel: voor anderhalve dollar kocht hij een gitaar.  Een kramakkelig ding weliswaar: de gitaar had maar vijf snaren en in de klankkast zat een gat. Son House trok met zijn instrument om hulp bij Willie Wilson, de man die hem had bekoord: het gat in de gitaar werd gefixt en de man legde er een zesde snaar op. Hij stemde de gitaar in “open G” en Son House ging aan het spelen. Hij nam een bottleneck en speelde bijna uit het vuistje een eenvoudig liedje dat hij in de gospelkerk had geleerd. En al snel volgden andere nummers, zoals de song “Hold up sally take your big legs offa mine”, een gekend liedje dat Mississippi John Hurt een jaar later, in 1928, voor Okeh Records zou spelen onder de titel "Big Leg Blues".

Rube Lacy

Er liepen aan het eind van de jaren twintig wel meer bluesramblers rond in de Mississippi Delta. En Son House leerde van hen, en hij leerde snel. Hij leerde bijvoorbeeld van Rube Lacy, die man werd "the king" genoemd - en we zijn nog lang niet bij B.B. King, Albert King of Freddie King, en ook Elvis "the King" was nog niet geboren. De carriere van Rube Lacy was heel kort, maar hij maakte opnames voor Columbia en voor Paramount Records. Luister bijvoorbeeld eens naar zijn "Mississippi Jail House Groan" en vergelijk deze opname met de stijl van Son House in "Country Farm Blues". Wat je hoorde noemt men trouwens “moanen”, en het is heel duidelijk waar Son House zijn inspiratie haalde. 

En ja, Son House kon er weg mee, want in amper twee weken tijd slaagde hij er in om een publiek te entertainen op feestjes. Een uitgebreid repertoire was op zich ook niet nodig: de meeste muzikanten die wisten met een eenvoudig nummer het publiek vaak een uur lang aan het dansen te houden, louter door een ritme aan te houden en er ter plekke flarden tekst bij te improviseren. Maar toch, de radicale ommekeer van een diepgelovige predikant naar een losbandige bluesmuzikant was indrukwekkend. "House has lost religion, but now he got the art", zo werd later over hem gezegd.

Preachin' The Blues

Als predikant had Son House zich een krachtige stem aangemeten en dat gaf hem als blueszanger het voordeel om boven het rumoer van de juke joint uit zingen. Son House stelde nu dus de muziek uit de kerk ten  dienste van de duivel, “Preachin' Blues” - "het prediken van de blues" - was dan ook de raak gekozen titel van een nummer uit 1930. En in dat nummer onthult hij in enkele furieuze zinnen alles over zijn conflictueuze geweten.


Yes, I'm gonna get me religion
I'm gonna join the Baptist Church
Yes, I'm gonna get me religion
I'm gonna join the Baptist Church
You know I wanna be a Baptist preacher
Just so I won't have to work

Preachin' Blues - Son House 

Het Britse buitenbeentje van de Blues Ian Siegal liet zich door Son House inspireren. In zijn versie van "Preachin' Blues"  gaat hij op bezoek bij de priester. Siegal had immers genoten van een biertje als ontbijt, en hij nam nog eentje als dessert om tot de vaststelling te komen dat op zondagochtend alle winkels gesloten zijn. Maar gelukkig is er dus nog een pastoor, en de man begrijpt meteen waar Siegal naar op zoek is. Ze duiken in de wijnkelder, en na enige tijd zingen ze vrolijk "You've Got To Live So God Can Use You", waarna Siegal nog eens naadloos overgaat in "You've Got To Move". En heel recent ontdekte ik Larkin Poe's versie van "Preachin' Blues". Dit is girl-power!

Ook Bessie Smith had al in 1927 een nummer met de titel “Preachin' The Blues” - waarschijnlijk heeft zij de insteek gegeven voor het nummer van Son House.

Son House begon al gauw ook zijn eigen songs te schrijven. En hij sloot zich aan bij een Medicine Show, maar verder zijn de beginjaren van Son House heel obscuur. Niet alleen voor ons, maar ook voor Son House zelf: want ondanks zijn nieuwe devotie voor de blues, bleef hij toch ook prediken… en dat moet heel dubbel geweest zijn voor zowel zijn publiek als voor zijn eigen psyche.

Moord en gevangenis

Son House had de Blues ontdekt, en al gauw maakte hij ook kennis met de onderwereld van de Blues: in 1928 schoot hij op een feestje een man neer.
Het was naar gewoonte een woelige, onrustige avond in Lyon. Son House stond buiten samen met zijn oom een sigaret te roken en binnen in de keet raakte één van zijn vrienden verwikkeld in een vuurgevecht. Een verdwaalde kogel raakte de enkel van zijn oom en Son House besloot om binnen zijn vriend te gaan verdedigen. Hij klom door het gebroken raam, de glasscherven maakten een diepe snee in zijn hals maar Son House liet zich niet vellen, hij had een geweer op zak en eens binnen schoot hij de belager van zijn vriend neer. Leroy Lee was de naam van het slachtoffer.

Son House moest voor een rechter verschijnen. Hij pleitte zelfverdediging, maar een zekere Cornelius, de vriendin waarmee hij die avond op stap was, getuigde tegen hem. Tja, van je vriendinnen moet je het hebben… en zo werd Son House veroordeeld tot vijftien jaar strafarbeid in de beruchte Parchman Farm Prison. Hij werd veroordeeld voor  vijf jaar opsluiting in de Parchmann Prison Farm.

En dat het leven in de gevangenis geen pretje was, hoef ik je wellicht niet te vertellen. Naast het harde werk waren de gevangenen ook een voorwerp van spot. Want elke ochtend moesten ze hun bewaker groeten, met de woorden “Good Morning Captain, Please”. En bijna dagelijks moesten de gevangenen klappen of zelfs zweepslagen incasseren.

Over zijn verblijf in de gevangenis schreef Son House in 1930 een nummer. Maar in de titel van dat nummer verwees hij naar een andere gevangenis, de  “Mississippi County Farm”. In de Parchmann Farm werden de zware criminelen opgesloten, in de Missisippi County Farm zaten gevangenen met een lichter misdrijf op hun kerfstok. Het lijkt dus een beetje alsof Son House het ware verhaal van zijn leven in de gevangenis wat wou verzachten.

They'll sure put you down on the country farm
Put you down under a man they call "Captain Jack"
Put you under a man called "Captain Jack"
He'' sure write his name up and down your back

Mississippi County Farm Blues - Son House

Son House in Lula

Het leven in de Parchmann gevangenis was ondraaglijk hard. Maar gelukkig werd de zaak tegen Son House herbekeken dankzij de invloed van een rijke plantagemeester, en Son House kwam na ruim een jaar weer vrij. Maar hij moest van de rechter één ding beloven: hij moest onmiddellijk uit de streek verdwijnen.
En dat liet Son House zich geen twee keer gebieden. Hij nam zijn biezen en zijn valiezen en hij trok met de trein naar Lula, dat is een stadje zo’n 25 kilometer ten noorden van Clarksdale. En je raadt het al: in Lula maakte de muze van de blues nog maar eens haar opwachting. 

Charley Patton
Son House bezat geen rooie duit toen hij in Lula van de trein stapte. En ja, wat doe je dan als echte bluesman? Jawel, Son House begon te busken: hij nam zijn gitaar en hij begon te spelen, langs de straat, voor een fooi. Hij trok meteen de aandacht van de mensen, en het toeval wou dat een eindje verder ook de blueslegende Charley Patton aan het spelen was. En meer nog, het publiek dat rond Charley Patton stond, werd weg getrokken uit nieuwsgierigheid naar die nieuwe muzikant, Son House. Son House kreeg zelfs nog meer aandacht, want de eigenares van een bar, een vrouw die illegaal whiskey stookte, die nodigde Son House uit om bij haar voor wat sfeer te zorgen.

Son House sloeg dus meteen een paar dikke vliegen in één klap: hij werd uitgenodigd door een knappe en ongehuwde vrouw, ze verkocht whiskey én ze zorgde voor een publiek dat hem geld toestopte. Drank, blues en vrouwen… het duurde trouwens niet lang alvorens ook Charley Patton daar over de vloer kwam, en de twee muzikanten raakten bevriend: House met zijn expressieve, krachtige zang en zijn eenvoudige, dansbare slide gitaar en Charley Patton met zijn complexe polyritmische muziek. 

Charley Patton had op dat ogenblik al best wat blueservaring opgedaan. En hij had een grote invloed op Son House. Ik geef als voorbeeld de "Dry Spell Blues" van Son House, een nummer uit 1930 over de gevolgen van de langdurige droogte in de Mississippi Delta. "Dry Spell Blues" is geïnspireerd op de "Dry Well Blues", in 1929 op plaat gezet door Charley Patton.

Willie Brown
Naast Charley Patton ontmoette Son House ook de gitarist Willie Brown. Het drietal was een echt triumviraat en ze speelden veel muziek op de plantages en in de huizen van de sharecroppers. Charley Patton, Son House en Willie Brown hadden ook een grote invloed op elkaars muziek. En als we de muzikanten met elkaar vergelijken, dan kunnen we stellen dat Charley Patton in zijn muziek meer humor stak en in zijn performance meer clownerie. Son House daarentegen nam het allemaal een stuk ernstiger. Hij was ook meer diepgaand in zijn teksten. De teksten van Charley Patton bevatten veel losse flarden tekst, zogenaamde floating lyrics, terwijl Son House in zijn muziek een gestructeerd verhaal vertelde, net als bij het prediken.

De Grafton Sessions

Charley Patton die had wel al wat opnames gemaakt. Hij had  onder meer gescoord met de nummers “Pony Blues” en “High Water Everywhere”. En in 1930 werd Charley Patton opnieuw uitgenodigd om opnames te maken in de studio van Paramount in Grafton. Blind Lemon Jefferson was pas overleden: hij was de kaskraker van Paramount en Paramount was na zijn plotse dood dringend op zoek naar nieuw talent.
Charley Patton nam zijn kersverse muziekvriend mee: Son House. Charley Patton nodigde ook gospelzanger Wheeler Ford uit. Een gospelzanger lijkt niet meteen te passen in het rijtje van losbandige bluesramblers en bovendien had Wheeler Ford al enkele opnames gemaakt die een flop werden. Maar Wheeler Ford bezat een auto, een buick en vooral dat was handig voor de twee heren. Patton liet hem eerst ook nog een ommetje maken om zijn liefje op te pikken, Louise Johnson, en ook bluesgitarist Willie Brown mocht mee.
Met zijn vijven gingen ze dus op pad. Maar ze waren nog niet uit het zicht verdwenen, of er ontstond al ruzie  in de auto: de mannen hadden last van hun droge lever en ze dronken flink wat whisky. En Louise Johnson, Patton’s liefje, die begon te flirten met Son House.

In Grafton zong Son House met een krachtige zang het intense “My Black Mama”, een nummer dat hij had geleerd van ene James McCoy. Son House laat in dit nummer zijn snaren knallen tegen de nek van de gitaar - dat was een heel geliefde techniek van hem en van Charley Patton. En door dat “snappen” van de gitaar wordt een enorme intensiteit gecreëerd. En je hoort zo de frustratie in zijn stem!

Het thema van de "Death Letter" was ontstaan ontstaan bij de bluesdiva Ida Cox. Ida Cox had een voorliefde voor  morbide thema's en in 1924 bracht ze haar "Death Letter Blues" uit. En na Ida Cox bezongen nog veel andere artiesten de "Death Letter Blues". De versie van Son House die sluit heel dicht aan bij de “France Blues” van papa  Papa Harvey Hull uit 1927.

En na “My Black Mama” liet Son House al zijn duivelse emoties en goddelijke frustraties helemaal los in  “Preachin' Blues”.

Yes, I'm gonna get me religion
I'm gonna join the Baptist Church
Yes, I'm gonna get me religion
I'm gonna join the Baptist Church
You know I wanna be a Baptist preacher
Just so I won't have to work

I'm gonna preach these blues
And I'm gonna choose my seat and sit down
I'm gonna preach these blues
And I'm gonna choose my seat and sit down
But, when the Spirit comes, I want you to
Get me reigion, join the baptist church. wont have to work

Preachin' Blues - Son House

Woede en frustratie, maar ook humor en sarcasme. Son House had een nieuwe religie ontdekt, de Blues. En die blues liet hem ontsnappen uit de gevangenis van zijn leven.

Met “My Black Mama” en met “Preachin' Blues” had Son House in zijn eerste opnamesessie al meteen twee meesterwerken neergezet. Nadien zong hij ook nog het wanhopige, apocaliptische en ritmisch verraderlijke “Dry Spell Blues” en de "Mississippi County Farm Blues", een nummer gebaseerd op “See That My Grave Is Kept Clean” van Blind Lemon Jefferson.
Kort na het uitbrengen van de hit “See That My Grave Is Kept Clean” was het goudhaantje van Paramount immers gestorven, en Paramount was op zoek naar een andere zanger die het nummer verder wou verkopen. Charley Patton en Willie Brown hadden allebei geweigerd, maar Son House zag er wel wat in, al wou hij “See That My Grave Is Kept Clean” niet letterlijk kopieren. Tussen twee opnamesessies in ging hij aan de slag, op de hotelkamer waar Louise Johnson hem als kritische luisteraar bijstond. En zo toverde hij dus de "Mississippi County Farm Blues" uit zijn resonatorgitaar.

"Lordy lordy" en veel gemoan, verder valt er maar weinig tekst in het nummer te beluisteren. Maar het blijft heel erg straf dat Son house het nummer bijna ter plekke heeft verzonnen. En we mogen vandaag blij zijn dat we terug naar de originele versie kunnen luisteren, want pas in 2005 werd een kopij van deze opname teruggevonden! Vóór 2005 was de enige beschikbare opname eentje uit 1942; gemaakt door de field recorder Alan Lomax.

Walkin' Blues

De opnamesessie in Grafton leek met deze nummers ten einde, maar er was een probleempje: Son House had een oneven aantal nummers ingezongen. En omdat elke plaat nu eenmaal een A-kant en een B-kant had, moest er nog een extra nummer worden ingezongen. Son House zong en speelde dus nog de "Walkin' Blues" waarbij Willie Brown hem op gitaar begeleidde. Maar het bleef bij een test en finaal werd de "Walkin' Blues" door Paramount niet uitgebracht…  ook deze opname uit 1929 werd pas in 1989 terug gevonden Ja, bizar om dat nu te horen, want zowat iedereen die een beetje vertrouwd is met de blues, kent op zijn minst enkele flarden tekst uit de "Walkin' Blues".

Maar Son House heeft de "Walkin' Blues" in de jaren dertig heel veel gezongen, en zo kwam de bluessong ook in het repertoire van Robert Johnson en Muddy Waters. Robert Johnson die bracht het in 1937 gewoon uit onder dezelfde titel: “Walking Blues”. En omdat, door het ontbreken van de versie van Son House uit 1927, deze versie iot lange tijd de oudst gekende opname was, werd het nummer ook lange tijd aan Robert Johnson toegeschreven. Muddy Waters maakte er in 1941 zijn “Country Blues” van. De eerste opname van dit nummer werd gemaakt door de field recorder Alan Lomax

De "Walkin' Blues" van Son House was dus in eerste instantie niet meer dan een testopname, maar de song groeide toch tot een ware bluesklassieker. Denk maar aan de versies van de Paul Butterfield Blues Band uit 1966, Taj Mahal uit 1967, Bonnie Raitt uit 1968, Rory Block uit 1981, RL Burnside uit 1981, Eric Clapton uit 1992, Guy Davis uit 1995 en Joe Bonamassa uit 2003. Wat een lijstje, niet?

Na de Grafton Sessions

Son house kreeg voor de opnames in de Grafton studio zo iets van veertig of vijftig dollar per nummer, in totaal dus iets meer dan driehonderd dollar, een loon dat gelijk stond met drie jaar sharecroppen.
Na de opnames keerde het groepje terug naar huis, en de terugrit verliep minder turbulent dan de heenrit. De drie muzikanten hingen nog een jaartje rond in Lula en dan ging iedereen zijn eigen weg.

Son House was nu ook op plaat te beluisteren en de Grafton sessions zijn memorabel en heel waardevol. Je zou dus verwachten dat er een gigantische verkoop op volgde. Maar helaas bleek de timing van de opnames niet zo goed, want  in oktober 1929 crashte de beurs en vanaf die dag werden er geen race records meer verkocht. Paramount zou al gauw in de financiele problemen komen en het bedrijf maakte geen reklame meer. En dat is dan ook de reden waarom van "Preachin' the blues" en "Missisippi County Jail Blues" maar één kopij werd teruggevonden.

Na de Grafton Sessies had Son House in Willie Brown een muziekmaatje gevonden, en samen domineerden ze de muziekscene in het noorden van de mississipi delta. Maar vanaf 1930 loonde het niet meer om live muziek te spelen: de economische depressie en de droogte maakten dat de mensen geen geld meer hadden om te spenderen aan vertier. Son house ging aan de slag op een plantage en toen de mechniasatie zich doorzette werd hij aan het eind van de jaren dertig tractorchauffeur. En ook dat kon hij heel goed, hij was een meester in het besturen van de tractor. Een beetje pocherig vertelde hij dat hij met zijn machine een insekt van een plant kon plukken zonder het blad te raken. Son House stond in de regio nu ook gekend als de “Tractor King”.

En ‘s avonds speelde hij nog met Willie Brown in ruil voor drank en eten, meestal op feestjes van zwarten, en soms op feestjes van witte mannen en vrouwen. En heel soms kregen ze zelfs een flinke fooi. Willie Brown was een goede gitarist, Son House een krachtige zanger en samen vormden ze een goed geolied team. Willie Brown bracht ook wat hij geleerd had van Charley Patton, over op Son House, en Willie Brown toonde ook zijn technische kunsten. Hij slaagde er zelfs in om twee eindjes van een gebroken snaar weer aan elkaar te knopen! Van Willie Brown leerde Son House ook spelen in de “standaard tuning”, en daardoor breidde het repertoire van Son House verder uit.

Intussen had Charley Patton het zo bont gemaakt op Dockery’s Farm dat hij er aan de deur werd gezet. Op zoek naar eten trok hij naar een zekere Cliff Toy, eigenlijk niet omwille van de man zelf maar omwille van diens vrouw: de dame was een ex lief van Charley Patton én ze was de mama van Willie Mae, Charley Patton zijn enige dochter. Patton had nog wel affectie voor de vrouw en blijkbaar vond Cliff Toy het niet zo erg dat Patton bij hem in huis rondscharrelde. Maar de dochter, Willie Mae, die had helemaal geen hoge hoed op voor Charley Patton, ze vond hem maar een clowneske charlatan. Maar hou je vast, als je het over charlatans hebt… het meisje viel dan wel weer op Son House en die had duidelijk zijn versierderstruukjes nog niet verleerd.

Son House werkte dus als tractorchauffeur, hij was nog steeds een bluerambler en tenslotte had hij nog een derde job: hjj predikte nog steeds voor de gemeenschap! En prediken, hij kon dat wel goed. En omdat in de stroom van de grote migratie veel predikanten mee wegtrokken naar de stad, bleef er op in de dorpen wel  altijd een plekje over voor een nieuwe predikant. Op het veld werken, achter de vrouwtjes aanlopen en prediken tot Willie Brown hem steeds weer weglokte uit de kerk om te gaan ramblen. Het was wellicht steeds heel onrustig in de geest van Son House. En terwijl dat conflictueze levensrad bleef draaien, regelde Chaley Patton nog een opname voor het drietal, deze keer bij Speir. De mannen boden zich aan als gospelzangers onder de naam “The Locus Ridge Saints”. O ironie…

Eddie James 'Son House' Junior
Son house had bij Paramount een contract getekend voor vier jaar en in 1931 werd hij nog eens door Paramount geonctacteerd om nieuwe opnames te maken. “Laat alles vallen en kom snel hierheen” stond in de brief te lezen, maar Son House besloot om dat niet te doen: hij was intussen alweer aan de slag gegaan als landbouwer en hij was teleurgesteld in het resultaat van de eerste onpames. En misschien had hij gelijk, want tegen 1934 was Paramount helemaal failliet. En Son House, die zou pas vijfendertig jaar later voor het eerst opnieuw een commerciële opname maken.

Op 28 april 1934 overleed Charley Patton. Datzelfde jaar had Son House opnieuw een relatie, maar deze keer bleek het menens: in november huwde Son House met Evie Goff, en het mag gezegd worden, Son House viel echt voor haar. Het koppel ging samenwonen, de dame had ook al drie kinderen uit een vorig huwelijk en zelfs de schoonmoeder trok mee in. En die dame was diepgelovig, dus je raadt het al: vanaf die dag van het huwelijk werd er in de echtelijke huis van Son House en Evie Goff geen blues meer gespeeld. 

En toch hield Son House vast aan zijn duivelse gewoonte: op zaterdag speelde hij muziek in de juke joint en hij bleef ook drinken, maar wat nieuw was: Son House bleef deze keer wel trouw aan zijn echtgenote. Hij wist daarbij zijn bluesleventje mooi gescheiden te houden van zijn gezin. Son House en Evie Goff zouden voor de rest van hun leven gehuwd blijven, al gingen ze wel enkele keren voor een tijdje uit elkaar.

Maar Son House bleef dus wel aangetrokken tot het oord der verderf, vooral wanneer zijn schoonmoeder niet in de buurt was. En ook de bekoring van de drank bleef hem achtervolgen, Son House ging zelfs bootleggen, en de whiskey die hij stookte was voornamelijk voor eigen gebruik.
Vanaf 1934 had Son House zijn akoestische gitaar ook ingewisseld voor een resonator gitaar, een metalen gitaar met zinderende lamellen in het klankgat. Zo een resonator was handig, want hij kon er zo luid mee spelen dat hij het rumoer in de juke joint overtrof. En vanaf 1934 liet Son House zich ook vaker omringen door andere muzikanten. Eén van hen zou dertig jaar later, postuum, bekend worden als het grootste bluesicoon aller tijden…

Robert Johnson

Robert Johnson
Son House speelde in een juke joint de Oil MIll Quarters in Robinsonville. Eén  jongeman kwam wel heel vaak naar hem luisteren en kijken: een jonge Robert Johnson. In 1930 was Robert Johnson 19 jaar jong, en hij zag fysiek zelfs nog jonger uit: eerder veertien of vijftien of zo. Robert Johnson speelde mondharmonica, maar hij wou eigenlijk gitaar spelen. En dat lukte hem niet zo goed, dus schampten Charley Patton en Son House naar hem toen Johnson tijdens hun pauze het publiek probeerde te entertainen met zijn gitaarmuziek. En zelfs nadat Son House en Willie Brown hem een paar privé-lessen hadden gegeven, bleef het gitaarspel van Robert Johnson niet om aan te horen. Robert Johnson droop af en hij verdween voor een jaar of zo. En je weet wel, op een nacht verkocht hij zijn ziel aan de duivel en toen hij terugkeerde speelde hij als een pro. Son House beschreef later dat letterlijk ieders mond was open gevallen nadat ze Robert Johnson hadden horen spelen.

Son House gaf aan Robert Johnson nog een belangrijke levensles mee: "Wanneer je goed speelt en veel succes hebt en de vrouwtjes komen naar je toe, ze zeggen  'papa, speel nog eens een nummertje voor mij', dan mag je zeker niet te rap van stapel lopen: want achter elke vrouw staat immers een jaloerse man". En die levensles, die zou voor Robert Johnson  enkele jaren later heel profetisch worden…

Son House had een grote invloed op Robert Johnson. Robert Johnson moet trouwens goed naar hem  geluisterd hebben, want hoewel er in die periode nog geen muziek van Son House op plaat beschikbaar was, had Robert Johnson toch de melodie van  “My Black Mama” overgenomen. Hij zette er een andere tekst op en hij zong zijn “Walking Blues”. En ook van “Preachin' Blues” maakte Robert Johnson een nieuw nummer: “Up Jumped The Devil”.

Robert Johnson was trouwens niet de enige die van Son House leerde. Ook Howlin' Wolf kwam in de buurt van Son House, ergens rond 1938. En ook Howlin' Wolf begon mondharmonica te spelen in de Oil MIll Quarters, samen met Son House en Willie Brown. En nog een leuke anekdote: op een bepaald ogenblik scharrelden Howlin Wolf, Son House en Willie Bown zelfs met drie zussen! En ook Muddy Waters hing rond in de buurt van Son House, dus ook in de muziek van Muddy hoor je zijn sterke  invloed. Muddy Waters zou er trouwens voor zorgen dat Son House nog eens voor de microfoon verscheen - deze keer voor de microfoon van de field recorder Alan Lomax.

Alan Lomax 1941 en 1942

Alan Lomax

Dit deel van mijn verhaal begint in de universiteit van Fisk. De Fisk Univerdity was de thuisbasis van de Fisk Jubilee Singers, de groep die de liederen uit de periode van de slavernij weer bovenhaalde - denk maar aan "Swing Low Sweet Chariot". In die universiteit was een zwarte man met de naam John Wesley Fork, en hij had een briliant idee: hij wou zwarte muzikanten ten velde gaan opzoeken, in hun habitat zoals dat heet, om hen daar te interviewen. De idee was schitterend, maar de uitvoering ervan was duur en gewaagd en dus riep de Fisk University de hulp in van de Library of Congres. En zo kwam de vraag bij Alan Lomax, een witte man en de zoon van John Lomax, de man die Leadbelly had ontdekt in de gevangenis om naderhand in 1933 opnames van hem te maken. Zoon Alan Lomax die schrok dan er niet van terug om naar het zuiden te trekken voor veldopnames, hij had het al eerder met zijn papa gedaan en hij kende de kneepjes van het vak. Alan nam meteen de touwtjes in handen en zo werd John Wesley Work, de man van het briljante idee, finaal niet meer dan een hulpje in zijn eigen project.

We weten intussen ook hoe dat ging, met die field recorders: de opnameapparatuur, een grote draaitafel, werd op de achterbank van een auto geladen. Het karretje zat zo vol dat er aan boord zelfs geen plaats meer was voor John Wesley Fork. De bezieler van het project moest dan maar met eigen transport naar het zuiden reizen. Het was ook niet gemakkelijk werken: Alan Lomax was een witte man, Fork was een zwarte man en in de regio rond Clarksdale was de situatie heel gespannen.
Alan Lomax maakte eerst opnames van spirituals, gelovigen in de kerk waren nu eenmaal makkelijker te vinden dan rondtrekkende bluesartiesten. Maar Alan Lomax was vooral op zoek naar bluesartiesten in de traditie van Robert Johnson - Robert Johnson was drie jaar eerder overleden. Op de Stovall Plantation kwamen ze uit bij McKinsley Morganfield, jawel, Muddy Waters. Muddy Waters maakte een heel “bescheiden” indruk, en toch noemde hij zichzelf toen al “Stovall's Famous Guitar PIcker”. Waarschijnlijk was Muddy vooral gereserveerd in zijn omgaan met de witte man Alan Lomax. En van Muddy Waters werden opnames gemaakt, hij zong voor de microfoon van Alan Lomax onder meer het nummer  “Country Blues”, een nummer dat hij dus had gebaseerd op "My Black Mama" van Son House.

Het was dan ook heel logisch dat Muddy aan Son House dacht toen Alan Lomax naar andere bluesartiesten informeerde. Het interview van Alan Lomax met Muddy Waters kan je hier beluisteren.

En zo kwam drie dagen later, In september 1941, een vreemde witte man op bezoek bij Son House, op de plantage in Robinsonville. De man stelde zich voor als Alan Lomax. Er volgde een interview en Alan Lomax stelde voor om ook van Son House enkele opnames te maken.
Son House had intussen al wat muzikanten rond zich verzameld en op die eerste veldopnames uit 1941 werd hij dan ook begeleid door Willie Brown op gitaar, Fiddlin’ Joe Martin op mandoline en Leroy Williams op mondharmonica.

In “Levee Camp Blues” zingt Son House over een man die aan de dijken werkt. Hij kreeg net zijn loon en zijn vrouw komt hem ophalen met een bootje,maar ze vertrekt met het geld en laat hem achter op de kade…  

You know way down the river
She could hear the big boat when she blow
I said way down the river
And she could hear the big boat when she blow
You know but when that little girl got that check
She told me she couldn't use me no more

Levee Camp Blues - Son House

Governement Fleet Blues” lijkt heel sterk op “Levee Camp Blues” en doorheen het nummer hoor je Willie Brown commentaren geven zoals dat alleen bij echte bluesmuziek past.
Son House bracht ook de “Walking Blues” nog eens ten berde. Hij zong het als een denderende trein, terwijl de mandoline van Fiddlin' Joe Martin het nummer vooruit drijft. En als bij wonder hoor je tijdens het nummer ook een trein voorbij denderen! Heerlijk toch, eens je je gaat verdiepen in die veldopnames. Je kan niet anders, je wordt meegezongen naar lang vervlogen tijden en het voelt alsof je er zelf bij bent. En die spontaniteit… Trouwens, voor wie heel aandachtig naar de Spotify Playlist kijkt: de "Walking Blues" duurde maar liefst zes minuten en 35 seconden, en dat is uitzonderlijk lang voor die periode, want bij opnames had men op de shellackplaat maar ruimte voor 3 minuten aan muziek. Maar Alan Lomax die werkte met schijven waarmee vijftien minuten aan muziek kon worden opgenomen. En dus had Son House de kans om zich helemaal te laten gaan in het nummer, net zoals ze dat zou gedaan hebben bij een live-optreden in de juke joint.
Son House had in 1927 welisaar al een opname gemaakt van zijn iconische nummer "Walking Blues", maar die opname was echter slechts een testopname en zoals ik al vertelde, de opname uit 1927 raakte verloren en werd pas in 1989 teruggevonden. De veldopname die Alan Lomax maakte was dus decennia lang de enige versie die de bluesliefhebbers kon den koesteren. 

Son House zong ook nog de “Shetland Pony Blues” en hij zong het nummer alleen, wellicht omwille van het complexe ritme. Dat ritme had hij van Charley Patton geleerd en "Shetland Pony Blues" lijkt op de pony Blues van Patton, maar in de versie van Son House hoor je minder humor en meer kwaadheid weerklinken. En tussen haakjes: ook toen Son House de "Shetland Pony Blues" bracht, kwam er een trein voorbij rijden.

De veldopnames die Alan Lomax in 1941 maakte, zijn pareltjes uit de geschiedenis van de Blues. Maar helaas, dit waren academische opnames, geen commerciële. Alan Lomax had zich als doel voorgenomen om een aantal bluesartiesten te vereeuwigen en de kopijen werden bewaard in het archief van de Library Of Congress. Er werden dus geen plaatjes van uitgegeven of verkocht. Son House stuurde nog een beleefde brief achterna, met de vraag of hij van de opnames een kopij kon krijgen voor “zijn zus en zijn broer”. Hilarisch en heel doorzichtig, want Son House had helemaal geen zus. In zijn reactie schreef Alan Lomax de profetische woorden “Ooit zal je blues lonend zijn”. Maar op die beloning zou Son House nog twintig jaar moeten wachten.

Leroy Carr
Son House kreeg op een kerstavond nog eens een brief van Alan Lomax waarin hij werd uitgenodigd om in New York opnames te maken. Maar er werd meteen ook gestipuleerd dat Son House moest voorzien in zijn eigen transport en “heel misschien” zou hij naderhand voor die opnames bertaald. Ja, het is dan ook heel begrijpelijk dat Son House niet op inging op dit voorstel.

In juli 1942 trok Alan Lomax voor een tweede keer naar de Mississippi delta om opnames te maken van Son House. Deze keer werd Lomax niet vergezeld door John Wesley Fork, en deze keer liet hij Son House alleen spelen. De reden daarvoor is niet meteen duidelijk: misschien was het gewoon praktischer, maar misschien dacht Alan Lomax dat de blues hoorde te klinken uit de mond van een eenzame man. Want ja, die field recorders hadden wel eens de neiging om voor hun opnames de muziek te kaderen in een setting zoals zij die als authentiek beschouwden. En die setting was natuurlijk niet altijd de juiste.

Bij die tweede opnames zong Son House de “Special Rider Blues”. Het was een nummer dat in die periode door velen werd gespeeld en de versie die je hoorde van Son House lijkt misschien vooral op de versie van Skip James, maar de twee mannen hadden elkaar op dat ogenblik nog niet ontmoet.

Son House bouwde ook een nummer uit twee afzonderlijke nummers van Leroy Carr: van  “Low Down Dirty Blues” en “Low Down Dog Blues” maakte Son House de “Low Down Dirtry Dog Blues”. Het hoeft niet moeilijker te zijn…

Kort na de eerste opnames door Alan Lomax in 1941 was Pearl Harbour door Japan gebombardeerd, en ook voor de Verenigde Staten was de tweede wereldoorlog los gebarsten. Son House zong nog een patriottisch walsje op de melodie van een populair kinderliedje. Het kinderliedje heet "Polly Woly Doodle" en Son House noemde het “American Defense”. Ja je heb gelijk, dit lag helemaal niet in de stijl van Son House zijn eerdere muziek. Maar als rondtrekkende entertainer moest je natuurlijk van alle markten thuis zijn... Het was de kleine Shirley Temple die het kinderliedje in 1935 zong voor de film “The Littlest Rebel”.


En Ik heb zo’n vaag vermoeden dat het deuntje dat je net hoorde, je nog bekender in de oren klinkt: de melodie van “Polly Wolly Doodle” werd in 1979 ook gebruikt door Boney M in hun nummer "Hooray! Hooray! It’s A Holi-Holiday!". Van een kinderliedje, over een patriottisch oorlogswalsje, naar een populair discodeuntje! Wie had ooit gedacht dat er een link zou zijn tussen Boney M en Son House?

En dan was er uiteraard nog de "Death Letter Blues". Het nummer kent op zich een bizarre geschiedenis, want Son House zong het eerst in 1927 als "My Black Mama" - maar die opname ging dus lange tijd verloren. Voor Lomax zong hij hetzelfde nummer, maar op een andere melodie. Sinds eind jaren dertig was de boogie immers immens populair, en die boogie hoor je in "Death Letter Blues" weerklinken. Alan Lomax gaf het nummer bovendien een fout label, hij gaf het de titel “Walking Blues”. De "Death Letter Blues" die Son house voor Lomax zong, die klonk een beetje als “Moon Goinng Down”, een nummer dat Charley Patton al in 1930 had opgenomen. In 1965, na de herontdekking van Son House, speelde hij de "Death Letter Blues" opnieuw op de oorspronkelijke melodie van "My Black Mama".


Ook de Death Letter Blues is een bluesklassieker geworden! De White Stripes brachten in 2004 een beklijvende live versie.

En ook de stevig funky en swingende versie van de Canadese punkrockband Eamon McGrath wil ik je absoluut niet onthouden! 

In het nummer “County Farm Blues” toonde Son House hoe hij de “Mississippi County Farm Blues” uit de Grafton sessions verder had vefijnd.

Tijdens de opnames met Alan Lomax kwam plots een boze plantagemeester langs, de man vond het niet kunnen dat er een vreemde rondliep op zijn erf, en dan nog om opnames te maken van één van zijn zwarte arbeiders. Alan Lomax ging met hem naar de sherrif en Lomax werd in hechtenis genomen - hij kreeg een fikse waarschuwing dat hij zonder toelating van de plantagemester de plantage niet mocht betreden. En Alan Lomax moest zijn toevlucht zoeken tot de directie van de Library of congress om uit de problemen te geraken.
Maar gelukkig voor ons waren de opnames op dat ogenblik al ingeblikt, en zonder begeleidende band had Son House bovendien aangetoond dat hij als een ware bluesmeester de klus ook alleen kon klaren. Maar ook nu werden de opnames van Alan Lomax  gewoon gearchiveerd, ergens opgeborgen op een stoffig rek en er gebeurde niks commercieel mee.

Rochester

Eddie James "Son House' Junior

Na de opnames met Alan Lomax trok Son House voorgoed weg uit de Mississippi regio, op zoek naar minder harde levensomstandigheden. In de slipstream van de grote migratie trok hij zelfs tot helemaal in het noorden van de Verenigde Staten, naar Rochester nabij New York. En Son House kluste er op los: hij werkte een tijdje in een gieterij, hij was arbeider in een fabriek die metalen platen voor bommenwerpers vervaardigde en hij werkte bij de spoorwegen, bij de Pullman Company, het bedrijf dat treinwagons bouwde. Later zou hij nog heel wat andere klusjes doen; hij werkte  in een restaurant als afwasser of barbecueman en je kan het niet schatten, hij scheerde zelfs  dieren die moesten geopereerd worden.
Maar het werk was niet de enige reden waarom Son House verhuisde, er was nog een tweede reden: de vrouwen. Son House had een nieuwe vlam en zijn vrouw had hem betrapt, de twee madammen gingen op de vuist met elkaar en Son House vluchtte weg, samen met zijn nieuwe vriendin, helemaal dus tot in Rochester. 41 Jaar jong was hij toen hij naar het noorden trok, en de buurt waar hij terecht kwam was heel arm, een beetje een getto in wording met oude vervallen huizen. Maar alles was  beter dan te leven als sharecropper.

Maar Son House zou zijn vrouw Evie Goff, uiteindelijk toch trouw blijven. Eens de vlam van de nieuwe liefde was gedoofd, liet hij zijn wettelijke echtgenote overkomen. En nog wat later overtuigde hij zijn oude makker Willie Brown om ook naar Rochester te verhuizen. House betaalde zelfs zijn overtocht en hij zorgde dat Willie Brown werk had. En natuurlijk speelden ze samen ook muziek in Rochester, en natuurlijk kwam daar ook weer drank bij te pas. En alweer een nieuwe vrouw, een liefje van Willie Brown deze keer, Rosetta. Maar die relatie duurde niet echt lang, Willie stuurde zijn Rosetta terug naar de Mississippi Delta en dan kreeg hij heimwee of misschien eerder wroeging of liefdesverdriet, alleszins… hij ging haar weer achterna. En het werd zijn laatste reis: Willie Brown was al eens geopereerd aan maagzweren en helaas kon hij nog steeds geen neen zeggen tegen de drank. Hij stierf in 1953.

Voor Son House was de dood van zijn trouwe muziekmakker en drinkebroer een grote schok. Op zijn begrafenis zei Son House: “We were closer than brothers”, en nu werd Son House heel bang… en jawel, hij gaf er echt de brui aan, als bluesmuzikant, want hij wou het heilige niet meer provoceren. Nu ja, de  blues was in de jaren vijftig ook wel wat van karakter veranderd: minder rauw en meer verfijnd, de deltablues was niet meer in trek. Het was het de "jump blues" van Louis Jordan en de gesofisticeerde muziek van T Bone Walker die nu de toon zette. Luister maar naar een fragmentje uit "Stormy Monday Blues" van T Bone Walker, voor het eerst opgenomen in 1947.

Geen muziek meer voor Son House - voorlopig althans - maar van romances was hij nog steeds niet bang. Deze keer knoopte hij heel intieme banden aan met ene Louise McGee, en dat meisje viel een hele eer te beurt toen Son House in 1965, na zijn herontdekking, een liedje over haar schreef. Maar ook die relatie was tijdelijk, en ook nadien keerde Son House terug naar zijn zeer geduldige en tolerante echtgenote Evie Goff. En dat is de dame waarbij hij verbleef toen hij in 1964 herontdekt werd. 

Opnieuw in de gevangenis

Maar helaas, in 1955 belandde Son House nogmaals in de gevangenis. Hij was toen alweer aan het werk op een boerderij op Long Island, een farm waar waardappelen werden gerooid, gesorteerd en verpakt voor de afzetmarkt in New York. De sfeer op de werkboerderij was al even grimmig als het leven van de sharecroppers in de Mississippi Delta, maar deze keer werd de plantage niet meer beheerd door een witte plantagemeester, maar door een grote coöperatieve die uit was op  woekerwinsten op de rug van de zwarte arbeiders. Je kan het al raden, de arbeiders uit het diepe zuiden werden in bussen naar de plantage gebracht en aan het werk gezet. En van hun schamel loon werden eerst nog de “onkosten” afgetrokken voor de armtierige huisvesting.

Op een dag in oktober 1955 drong een man de blokhut van Son House binnen. De indringer vroeg heel agressief naar geld. En toen Son House vertelde dat hij geen geld had, zei de man dat hij het wel zelf zou gaan zoeken. De man begon willekeurig te rommelen in de spullen van Son House. Maar Son House liet zich natuurlijk niet doen: hij nam een keukenmes en stak de man neer, recht in het hart. Kort nadien overleed de inbreker.

Son House meldde zich daarop spontaan bij de politie en werd gearresteerd. Hij verdween weer achter de tralies, maar gelukkig werd hij negen later vrijgesproken: de jury geloofde deze keer het argument van zelfverdediging. Over deze dramatische gebeurtenis zou Son House nooit een nummer zingen. House probeerde nu echt wel komaf te maken met zijn verleden, hij keerde zich volledig af van de muziek, van de Blues. Maar daar zou de muze van de blues in de jaren zestig alweer een stokje voor steken.

Herontdekking in de sixties

In 1964 werd Son House opgevist door enkele jonge bluesliefhebbers, na een lange zoektocht van New York tot Memphis in het diepe zuiden, langs de desolate plantages van de Mississippi Delta, tot in Rochester nabij New York.

Voor die geschiedenis moeten we nog enkele jaren vroeger in de tijd, namelijk 1962, het jaar waarin het legendarische album “Really The Country Blues" werd uitgebracht. Een nieuwe generatie witte jongeren had zich toegelegd op  de folkmuziek en dankzij het compilatiealbum “Really The Country Blues” luisterden ze ook naar twee nummers van de voor hen onbekende bluesgitarist Son House: "My Black Mama Part 1" en "My Black Mama Part 2", opnames die gemaakt waren bij Alan Lomax voor de Library of Congres.
En in 1962 werd ook de muzikale erfenis van Robert Johnson op plaat werd gezet door Columbia Records, en bij de nota’s stond de naam van Son House genoteerd als de man die een belangrijke invloed had gehad op Robert Johnson. Son House zelf, die had geen flauw benul van het feit dat zijn naam in Blues- en folkkringen weer was opgerakeld.

In 1963 verscheen ook nog eens het album “J.D. Short and Son House: Blues from the Mississippi Delta” met daarop een bootleg van de opnames die Alan Lomax in 1941 had gemaakt.

En zo kwam de muziek van Son House tot in de oren van de folkliefhebbers in de jaren zestig. Maar toen die eerste albums verschenen gingen de folkies er van uit dat de krakende bluesmannen die ze hoorden, intussen aNick Perls, Dick Waterman en Phil Spirol lang dood moesten zijn. Tot in 1963 bij verrassing Mississippi John Hurt werd herontdekt, en toen raakte een hele generatie jongeren in de ban van de grootheden van de Blues. De interesse was zelfs zo groot dat meerdere avonturiers ook daadwerkelijk naar de Mississippi Delta trokken, op zoek naar de bluesmannen van weleer. 

En zo kom ik bij het verhaal van Nick Perls, Dick Waterman en Phil Spiro. Nick, Dick en Phil waren drie vrienden van Al' Wilson, de intussen legendarische zanger van Canned Heat. Al' Wilson had van bluesman Bukka White te horen gekregen dat ook Son House nog leefde, en het viertal raakte in de ban.
Dick Waterman was een sportjournalist, maar in de marge schreef hij ook artikels over folkmuziek. Hij had zelf trouwens al een paar optredens georganiseerd met op het podium niemand minder dan Missisippi John Hurt en Bukka White. Phil Spiro werkte bij een bedrijf dat optische camera’s ontwierp voor de CIA, maar ook hij organiseerde in zijn tijd wel eens een optredentje. En Nick Perls was gewoon een rijkeluiszoontje met twee passies: de Blues en marihuana. Maar Nick Perls bezat een tape-recorder en een auto, een handig rood kevertje.

De drie mannen hadden dus een gemeenschappelijke interesse: de Blues, en op een dag in 1963 reden ze met het kevertje van Nick Perls naar het zuiden, net zoals Alan Lomax twintig jaar eerder had gedaan, met een bandopnemer op de achterbank van de wagen. Alan Wilson had er ook graag bij geweest, maar hij had op dat ogenblik al contractuele verplichtingen als muzikant. Al Wilson kon dus niet mee op avonturentocht.
En een avonturentocht was het wel degelijk, een gewaagde tocht ook. We mogen immers niet vergeten, dit was de zogenaamde “Freedom Summer” van 1963, een mooie naam voor een gevaarlijk hete zomer in het zuiden van de Verenigde Staten. De burgerrechtenbeweging was op dat ogenblik heel actief aan het ijveren voor stemrecht voor zwarten. En dat lokte weerstand uit, de KKK ging er regelrecht tegenin en enkele burgerrechtenactivisten werden koudweg vermoord. De raciale spanningen liepen heel hoog op.

Het drietal vertrok dus voor een spannende tocht met de strategie om in de dorpen op zoek te gaan naar bluesmuzikanten. Maar de sfeer die ze ontmoetten was op zijn zachtst gezegd heel vijandig: wanneer ze informeerden naar een zwarte muzikant, werden ze er meteen van verdacht zwarten te willen registreren om te gaan stemmen. En wanneer ze vertelden dat ze op zoek waren naar zwarte muzikanten, kregen ze het koude antwoord: "What do you want that nigger music for?”

Robert Wilkins
In de Mississippi Delta ontmoetten ze de veelzijdige blueszanger Robert Wilkins. Robert Wilkins was 68 jaar en had de nummers “Rollin’ Stone” en “That’s No Way To Get Along” op zijn palmares staan.
Maar Robert Wilkins was in 1936 gestopt met de blues. Je kan het wellicht al raden: ook hij had zich bekeerd, hij was dominee geworden nadat tijdens één van zijn optredens een man werd vermoord. Maar tijdens de folkrevival ging ook Robert Wilkins opnieuw toeren. En om toch een beetje bij de gospelles te blijven, vormde hij zijn nummer “That’s No Way To Get Along” om tot de spiritual  “The Prodigal Son”. En ja, dit nummer klinkt je misschien bekend in de oren… De Rolling Stones pikten de song om het aan het eind van de jaren zestig zonder scrupules toe te voegen aan  hun eigen  repertoire.


Maar we waren dus op zoek naar Son House, en Robert Wilkins die had Son House gekend in de jaren dertig en hij bood het drietal aan om mee op zoek te gaan.
Zo liepen ze ook nog Fiddlin' Joe Martin tegen het lijf, een violist die in de jaren dertig én bij de opnames voor Alan Lomax in 1941 had samengespeeld met Son House. Maar helaas, geen Son House: de tip die ze hadden gekregen van Bukka White bleek niet juist te zijn. Toen ze uiteindelijk het adres van Son House in handen kregen, bleek dat hun queeste en hun idool veel dichter bij huis woonde dan ze konden dromen: Son House verbleef intussen in het noorden van de VS, in Rochester, nabij New York.

Uiteindelijk werd Son House dus door Nick Perls, Dick Waterman en Phil Spiro aangetroffen in Rochester, nabij New York. En na een informele babbel lieten de drie jongemannen hem al gauw gitaar spelen. Wat niet van een leien dakje verliep: Son House maakte een heel nerveuze indruk en hij gaf aan dat hij zich reeds langere tijd uit de muziekbusiness had teruggetrokken. Son House was zich zelfs in het geheel niet bewust van het feit dat zijn oude opnames in de jaren 60 opnieuw zoveel aandacht kregen. En meer nog, de mentor van Robert Johnson en Muddy Waters, de man die samen had gespeeld met Charley Patton, de de rauwe blues zanger was intussen 69 geworden, hij kampte met een alcoholprobleem en had intussen verleerd hoe hij de gitaar moest hanteren.

Achttien jaar lang had Son House zijn gitaar niet meer in handen gehad. Maar goed, na wat oefenen wist hij toch een versie van "Trouble Blues" te reproduceren. “Trouble Blues” verscheen in 1971 op het album “The Real Delta Blues” met als subtitel “14 songs from the man who tought Robert Johnson”.

Twee weken nadat Perls en Waterman bij Son House hadden aangeklopt, schreef een jonge journaliste al een artikel in de krant: “Hunt for Blues singer in the thirties ends in city”. En daarbij een foto van Son House met een gitaar op de schoot - een geleende gitaar, op dat ogenblik. In dat artikel verklaart Son House dat hij zijn best zou doen om opnieuw de muziek van zijn jonge jaren op te pikken en naar buiten te brengen, de bluesmuziek - een muziekgenre dat op dat ogenblik door de witte lezers van de krant werd aanschouwd als een onbekend en een exotisch fenomeen.

Voor Son House was dit waarschijnlijk een gigantische mijlpaal in zijn leven. Zo veel jaar nadat hij zich had afgekeerd van de muziek, komen er plots drie witte jongeren aan zijn deur, daarna een journaliste, en vanuit de grote massa de vraag of hij opnieuw wil gaan optreden…

Opnieuw op het podium

En zo waren de drie ontdekkingsreizigers gelukkig, Son House was herontdekt. Ze keerden tevreden terug naar huis en Dick Waterman spoedde zich om Son House toe te voegen aan het programma van het Newport Folk Festival van juli 1964. Newport Folk was op dat ogenblik het grootste folk festival en op de affiche stonden reeds grote namen van oude blueskrakers zoals Mississippi John Hurt, Skip James, Sleepy John Estes, Mississippi Fred  McDowell en Reverend Robert Wilkins. Het Newport Folk festival was een plaats waar twee werelden elkaar ontmoetten: de wereld van de Mississippi Delta van weleer, en de wereld van de witte jongeren uit de jaren zeventig.

Maar in het geval van Son House bleek het toch niet zo gemakkelijk om hem  terug op het podium te krijgen. Son House dronk immens veel alcohol, hij beefde en hij herinnerde zich nagenoeg zijn eigen repertoire niet meer.

Toen ze aankwamen in Newport liepen ze Alan Lomax nog tegen het lijf. Lomax vroeg spontaan aan Son House of hij nog in Rochester woonde, en daardoor was Dick Waterman flink verontwaardigd. Het drietal had zowat het hele zuiden van de Verenigde Staten afgezocht, terwijl een folkkenner in de buurt wist waar Son House woonde. Waarom had Alan Lomax dan niet aan de folkwereld verteld? Maar later zou blijken dat Alan  Lomax andere zorgen aan zijn hoofd had.

Tot overmaat van ramp kreeg Son House de eerste avond van het festival te kampen met hevige buikpijn, hij belandde op de spoedopname en hij zag zijn podiumkansen aan zijn neus voorbij gaan. En wat later maakte hij voor een publiek in Cambridge een heel povere indruk terwijl hij de hele tijd teksten uit de bijbel mompelde - de predikant in Son House was duidelijk nog niet het zwijgen opgelegd. 

Maar de jonge bluesenthousiastelingen gaven het nog niet op: Dick Waterman besloot om Son House sociaal en financieel te begeleiden en Al Wilson ging gaan de slag door elke dag samen met hem te oefenen. Al Wilson kende als grote fan het vooroorlogse repertoire van Son House noot voor noot van buiten, en nu leerde hij zelf aan Son House hoe hij moest spelen als Son House. En het lukte: in de vertroebelde geest van Son House keerden de herinneringen terug en stap voor stap rakelde hij al zijn oude nummers weer op uit zijn geheugen.

Na een paar weken kon Son House opnieuw "Preachin' The Blues" en "My Black Mama" spelen en zingen - het laatste nummer was nu omgedoopt tot "Death Letter Blues". Had men het aan Son House gevraagd, dan hij hij waarschijnlijk andere nummers gespeeld, maar de folkgeneratie wou expliciet de oude onbezoedelde bluesnummers opnieuw tot leven brengen. Son House had geen keuze. Ook niet toen hij in de gitaarshop een rode elektrische gitaar wou kopen - hij was moreel verplicht om met de blinkende resonator mee naar huis te nemen. Hij vond de gitaar maar “junk”. Son House werd dus in een keurslijf gepropt, maar anderzijds, de muziek van Son House was sowieso al bezoedeld door de drank én door het stof van de tijd, en zonder Al Wilson zou Son House nooit tot een hernieuwd repertoire gekomen zijn.

Son House was dus gedoemd om zijn oude repertoire van onder het stof te halen, maar het oefenen met Al Wilson wierp zijn vruchten af. Kort nadien werd in 1967 het album "Father of Folk Blues" uitgegeven, later hernoemd tot "Father Of The Delta Blues".

Dick Waterman had zich intussen opgeworpen tot de manager van Son House en Son House begon weer live te spelen. En Al Wilson zorgde tijdens die optredens en ook tijdens de opnames die volgden, als backing op gitaar. En ook dat vond het folk publiek uiteraard niet correct, zij waren van mening dat daardoor de oude blues bezoedeld werd met moderne invloeden.

En ook voor Dick Waterman was het niet gemakkelijk: als verslaafde alcoholist beefde Son House wanneer hij te weinig had gedronken, en was er drank in de buurt dan eindigde hij al gauw knockout. Dick Waterman moest dus continu op hem babysitten en hem kleine beetjes alcohol aanleveren. En als Dick Waterman niet in de buurt was, dan liet hij iemand babysitten.

Nick Perls die was intussen zijn eigen platenlabel gestart. Hij had het label Belzonia genoemd, refererend naar de openingszin van Charley Patton zijn nummer “High Sherrif Blues” uit 1934.

De jonge bluesliefhebbers deden dus de winkel draaien en voor de oude blueskrakers werden vervlogen tijden opgerakeld. Op 20 mei 1965 werden de Rolling Stones gevraagd voor een televisie-optreden in het programma  Shindig, en op hun uitdrukkelijke vraag werd ook Howlin’ Wolf uitgenodigd. En Son House zat in het publiek en de beide bluesmannen groetten elkaar heel hartelijk. Tot grote verwondering van Brian Jones, die bij Dick Waterman ging informeren wie de slanke zwarte man was waar Howlin' Wolf zo amicaal mee babbelde.

En twee maanden later, op 17 juni 1965 speelde Son House in Carnegie Hall. Het was een heel grote eer voor hem, en daar liep hij Muddy Waters tegen het lijf. Eén van de toermannen van Muddy spotte met het grappige loopje van Son House, maar Muddy zette de man onmiddellijk op zijn plaats door te stellen dat zonder die man, zonder Son House,  de toermuzikant van Muddy Waters geen job zou hebben. Laat staan, zonder Son House zou zelfs Muddy Waters geen job als artiest uitoefenen. Want Son House, in die jonge tijd, was Son House king!

Een maand later keerde Son House ook terug naar het Newport Folk Festival, en deze keer kon hij er wel optreden. 1965, het was het jaar dat Bob Dylan elektrisch ging, en Son House zag die avond Alan Lomax vechtend in het stof met Albert Grossmann, want Alan Lomax had het gewaagd om Bob Dylan op een heel negatieve aan te kondigen. Van het optreden op Newport Folk Festival in 1965 werden  "Death Letter Blues" en "Sundown Blues" of "Son's Blues" op plaat bewaard.


Columbia Records

In de winter van 1965 trok Dick Waterman met Son House naar New York om er John Hammond te ontmoeten. Hammond had altijd graag Robert Johnson onder contract gehad en nu was hij heel blij dat Son House zich aanmeldde. Nadat het contract was getekend, toostte Son House met de woorden: “Op Robert Johnson… zijn dood”. En zo sleepte Son House een contract in de wacht bij Columbia Records, het grootste en meest prestigieuze platenlabel van die tijd. En hij ontving 1000 dollar voorschot. Ja, Columbia Records, dat was niet min: Bob Dylan, The Birds en Barbara Streisand hadden er allemaal een contract. En John Hammond had al samengewerkt met Bessie Smith, met Big Bill Broonzy en met andere grootheden.

Voor de opnames van Son House voor Columbia Records creëerde men het sfeer van een kleine club, maar sowieso zat er veel volk in het publiek. Son House speelde 21 nummers voor Columbia Records. In "Death letter Blues" was nog steeds de woede van weleer te horen. Het zachte "Pearline" en het nummer over "Louise Mcghee" liet ik je al eerder beluisteren. Ook "John The Revelator" stond op de setlist, Son House zong het nummer heel vaak acapella tijdens zijn optredens.
Empire State Express” is een nummer dat Son House schreef in de periode dat hij bij de spoorwegen werkte. Het is een song vol floating lyrics en op het album hoor je Al' Wilson op tweede gitaar.


En dan speelde Son House ook nog één van van mijn favoriete nummers:  "Grinnin' In Your Face", vocaal een heel bizar nummer en muzikaal is het heel onregelmatig georganiseerd.

Don't you mind people grinnin' in your face
Don't mind people grinnin' in your face
You just bear this in mind, a true friend is hard to find
Don't you mind people grinnin' in your face

You know your mother would talk about you
Your own sisters and your brothers too
They just don't care how you're tryin' to live
They'll talk about you still
Yes, but bear, ooh, this in mind, a true friend is hard to find
Don't you mind people grinnin' in your face

Grinnin' In Your Face - Son House


"Levee Camp Moan" draagt de gekende thema’s van son house, en in deze opname hoor je Al' Wilson op mondharmonica.

De dag na de Columbia Recordings speelde Son House alweer live in het Oberlin College en ook van dit optreden bestaat een live registratie, uitgebracht in 1981. Maar de Columbia Recordings waren de laatste studio-opnames van Son House.

Dick Waterman die had als manager intussen ook Mississippi John Hurt, Bukka White, Sleepy John Estes en Skip James aan boord. En dankzij Dick Waterman verdiende Son House gestaag meer en meer geld, al verdiende Missisippi John Hurt, met zijn zachte karakter en muziek, toch net iets meer. Son House speelde nu ook voornamelijk voor witte mensen en dat was voor hem heel erg schokkend: de zwarten die gingen steeds aan het dansen en het ging er in de juke joints steeds heel luidruchtig aan toe. En nu zaten er witte mannen en vrouwen, jongens en meisjes, ze zaten stil op hun stoeltje en staarden naar hem. Voor Son House moet dat heel oncomfortabel gevoeld hebben.

Maar toch, Son House was gewoonweg één met zijn muziek. Hij stemde zijn gitaar en al bleef die uit de toon klinken, het deerde hem niet: Son House richtte zijn blik naar boven en wanneer hij begon te spelen leek het alsof zijn ogen achter zijn oogleden verdwenen, enkel het wit van zijn ogen was nog zichtbaar. Son House verdween dus niet alleen met zijn geest, maar ook met zijn lichaam in de muziek die hij bracht. En wat een diepe emotionele kracht kwam daaruit voort! Zijn opnames waren prachtig. En toch had Son House geen sterallures. En hij zou trouwens steeds bereid geweest zijn om de gitaar die hij bezat, te verpachten voor een krat sterke drank.

Newport Folk 1966

Ook in 1966 speelde Son House op het Newport Folk Festival, en deze keer bracht hij een spiritual samen met zijn echtgenote Evie Goff. Datzelfde jaar had Alan Lomax de idee om een tijdens het festival een shack in te richten, een oude juke joint, om er de oude bluesmannen te laten optreden. Skip James, Bukka White, Howlin Wolf, Son House. En dat er ook een goed gevulde koelkast stond, dat was te merken aan de performance van Son House.


En wanneer Howlin' Wolf op het podium komt, wordt hij door een dronken Son House onderbroken. Maar  Howlin Wolf wijst hem amicaal terecht...


Waarna Howlin Wolf met al zijn kracht begint te zingen…

Optredens

In 1967 toert House door Europa, samen met het American Folk en Blues festival. Ook Bukka White en Skip James zijn present, samen met de jongere artiesten Hound Dog Tayler, Koko Tayler en Little Walter. Wanneer Son House op het podium stapt zijn de verwachtingen torenhoog. Hij beeft hij aan zijn handen, maar eens hij begint te spelen is hij heel accuraat en maakt hij een diepe indruk. En in 1968 kwam Son House op de nationale televisie, begeleid door Buddy Guy.

In november 1969 kwam Son House opnieuw op de televisie, uberhaupt een dag nadat hij was geopereerd. Eerst kijkt hij een beetje wantrouwig onder de lampen door door naar het publiek en je voelt dat hij zich oncomfortabel voelt. Hij speelt "Death Letter Blues" en "John The Revelator", waarna hij een preek afsteekt. Al Wilson had hem daar een tijdje voordien proberen van af te brengen, maar het was hem niet gelukt. En uiteindelijk maakte het preken steevast deel uit van de performance van Son House. De blues, de duivel en het geloof… En daarna zong hij een spiritual, deze keer "I Want To Live So God Can Use Me”.


Het einde van een icoon

Son House werd een icoon en aan zijn deur kwamen pelgrims die met hem wouden praten over Robert Johnson of die van hem gitaarlicks wouden leren. En op zijn beurt ontmoette Son House ook nieuw opkomend talent: Taj Mahal, Stefan Grossman, Rory Block en Bonnie Raitt. Maar Son House bleef er gelaten bij, hij hoopte vooral alcohol te scoren bij zijn fans.

En de duivel van de drank moest hem op een dag toch eens in de problemen brengen. In januari 1970 viel Son House stomdronken neer in de sneeuw, pas na uren werd hij gevonden. Hij had ernstige vrieswonden aan de handen opgelopen. 

Amper week later stonden Delaney and Bonnie and Friends op het programma van het Filmore East Festival. En niemand minder dan de gitaargod Eric Clapton was bevriend geraakt met Delaney en Bonnie en hij mocht mee op het podium. De groep keek er naar uit om ook Son House op het podium te brengen, maar helaas, door zijn ongeluk moest hij verstek geven. Stel je voor dat Son House er die avond bij was geweest… Het zou een ongezien concert geweest zijn, en waarbij de horden fans van Eric Clapton kennis konden maken met de "Father of the Delta Blues", Son House. Niet dus…

Maar in juni stond Son House wel weer op de planken. “Your last chance to see Son”, zo kopte men. En Son House stond er opnieuw, deze keer met een kromme vinger, maar gelukkig nog steeds met een heel krachtige stem. Hij kreeg een staande ovatie.

Op 30 juni werden nog opnames gemaakt van vier songs: "Between Midnight And Day" en "I Want To Go Home On The Morning Train" met Al Wilson op mondharmonica, en ook "Levee Camp Moan" en "This little Light Of Mine". En op 7 juli speelde hij weer in 100 Club waar nog eens vier opnames werden gemaakt waaronder "How To Treat A Man" met Delta Dave.
Van voorgaande opnames werd een album gemaakt: “Son house: John The Revelator" en dankzij de bindteksten van Son House werd dit album een waar "concept album".

Toronto was het laatste optreden van Son House. Kort nadien kreeg hij aanvallen van stuipen en dementie: hij begon plots zijn wenkbrauwen te scheren. 

Overlijden

Tot op oudere leeftijd speelde Son House met een krachtige, eenvoudige, zuivere slide en hij bracht negro-spirituals met een beangstigende intensiteit. Hij liet zijn snaren knallen tegen de nek van zijn gitaar, hij kreunde als een ware holler en predikte zijn blues met een donderende stem, een stem die wonderwel nooit te lijden had onder zijn rookgedrag.

House deterioreetde en in 1976 nam Evie hem mee naar Detroit waar ze hem samen met haar kinderen twaalf jaar lang verpleegde. Son House werd mentaal slechter maar de pelgrims bleven komen.

Één allerlaatste journalist kwam nog langs voor een interview, maar Son nam zijn gitaar en zijn vingers raakten klem tussen de snaren en de nek van de gitaar. Hij leefde nog tot 1988 en stierf aan keelkanker, het gevolg van zijn rookgedrag en overmatig alcoholgebruik. Robert Johnson, Muddy Waters, Howlin' Wolf en Al Wilson, ze waren allemaal al dood. Op zijn graf staat te lezen: "Eddie James Son House Jr,  Father Of The Blues".


Wat volgt

Bb Bm B

Spotify-afspeellijst