De Blues doorheen de geschiedenis - The Roaring Twenties - Urban Blues

Wereldoorlog I

We bevinden ons in de lente van 1917; het Europese continent kreunt onder de aanhoudende oorlog. De Verenigde Staten hadden zich tot nu toe afzijdig gehouden in het conflict, maar ook op het Amerikaanse continent nam in 1917 de spanning toe. De Amerikanen waren al flink misnoegd, want in 1915 was de Lusitiana, een passagiersschip vanuit New York op weg naar Liverpool, door een Duitse onderzeeër tot zinken gebracht. En ondanks het feit dat de Duitsers vooraf hadden gewaarschuwd voor het gevaar, bevonden zich aan boord onder de 1900 passagiers ook 139 Amerikanen, waarvan 128 de ramp niet overleefden. Het zal niet verwonderen dat het torpederen van de Lusitiana de anti-Duitse gevoelens in Amerika flink deed oplaaien.

Bovendien waren de V.S. woedend over het zogenaamde Zimmermann-telegram, een telegram waarin Mexico en Japan door Duitsland werden aangemoedigd om de Verenigde Staten aan te vallen. Om die reden verklaarden de Verenigde Staten op 6 april 1917 de oorlog aan Duitsland.

De Amerikaanse deelname zou het keerpunt in de oorlog worden: het moreel van de geallieerden ging hierdoor flink omhoog, terwijl de Duitse soldaten steeds minder vertrouwen kregen in de overwinning. En de Duitse reserves raakten op. In augustus 1918 werd voor de Duitse legerleiding duidelijk dat een overwinning niet meer haalbaar was, en een verzoek tot wapenstilstand werd bij de Amerikanen ingediend. Op 11 november werd deze in een treinwagon in het bos van Compiègne gesloten. Het einde van één van de meest bloedige conflicten in onze geschiedenis was nabij.

De naoorlogse periode

Door de deelname van Amerika aan de eerste wereldoorlog was het land in de jaren '20 uitgegroeid tot een wereldmacht. In de periode na "De Grote Oorlog" leefde de economie op en vierde optimisme hoog tij. De automobiel verscheen uitdrukkelijker in het straatbeeld, in 1927 vloog luchtvaartpionier Charles Lindbergh over de Atlantische Oceaan en in datzelfde jaar speelde in de bioscoop de eerste geluidsfilm "The Jazz Singer". "The American Dream" was geboren.




Louise Brooks, flapper-girl
Tegelijkertijd werden aloude sociale conventies overboord gegooid. Al tijdens de oorlog kregen vrouwen meer toegang tot de arbeidsmarkt en verstevigden ze hun positie in de maatschappij. De seksuele revolutie was voer voor een sterk feminisme, een fenomeen dat ook in de showbusiness en in de mode-wereld tot uiting kwam. De Victoriaanse korsetten werden uitgetrokken, de rokjes gingen omhoog. "Flapper-girls" of vrouwen met korte haren en korte rok paradeerden door de straten: het beeld van de werkende femme-fatale als symbool van de jaren '20.

En die flapper-girls deden minachtend over het gedrag dat tot dan als sociaal acceptabel werd beschouwd: ze gedroegen zich even brutaal als hun mannelijke tegenpool, ze reden met de auto, luisterden naar jazz, verzetten flink wat alcohol en gingen gemakkelijk om met seks. De flapper-girls hadden zelfs een eigen taaltje: “Barney mugging” stond voor sexy en een een man die graag feestjes bezocht noemden ze een “snugglepup”.

Ook (een deel van) de zwarte bevolking profiteerde mee van deze economische en maatschappelijke opbloei. De grote migratie van zuid naar noord kwam op gang, met mensen op zoek naar beter werk en meteen ook naar ontspanning en vertier. Enkele cijfers: in de periode tussen 1910 en 1920 groeide de Afro-Amerikaanse populatie in New York met 66 percent, in Chicago  met 148 percent, in Philadelphia met 500 percent en in Detroit zelfs met 611 percent!

Harlem Renaissance

Desalniettemin bleef de onderdrukking en het racisme tegenover de zwarten hardnekkig geworteld. In de New Yorkse wijk Harlem woonden na de Eerste Wereldoorlog meer dan honderdduizend migranten. Een beweging van zwarte schrijvers en kunstenaars gooide onder de vlag van de "Harlem Renaissance" de negentiende-eeuwse stereotiepen en de daarmee gepaard gaande onderdanigheid tegenover de blanken overboord. Zij noemden zichzelf de "New Negroes".
Deze beweging had een grote impact op de cultuur en zelfs op politiek vlak: de Harlem Renaissance kan zelfs gezien worden als de start van de burgerrechtenbeweging.

Drooglegging

Tussen 1920 en 1933 werd in de Verenigde Staten de productie, het transport, de verkoop en het gebruik van alcoholische dranken verboden. Door deze drooglegging of "prohibition" verloor de staat echter een gigantisch bedrag aan taksen. Gangsterbendes - onder hen de meest beruchte Al Capone - namen de productie en verdeling van alcohol op zich en al gauw ontstond een circuit van illegale bars waar live muziek en dans gepromoot werden.

Blues in de jaren twintig

Deze revolutionaire maatschappelijke tendens weerspiegelde zich heel nadrukkelijk in de bluesmuziek. Om het met een symfonische term te stellen: muziek werd "fortissimo" gebracht: luider, sterker en met veel meer zelfbewustzijn. Betere opnametechnieken en de groei van het radiomedium zorgden voor een bredere verspreiding van blues (en van baseball). De muziek had op haar beurt een belangrijke invloed op de maatschappij. Net als bij de rock 'n roll in de jaren '50 zette blues en jazz in de jaren '20 de maatschappij op zijn kop. Blues- en jazzmuziek waren hip, stimulerend, motiverend en seksueel bevrijdend.

Aan het begin van de twintigste eeuw werd de blues, nochtans van oorsprong Afro-Amerikaans, in de theaterzalen enkel vertolkt door witte vaudeville zangeressen en dansorkesten. En ook de eerste platenopnames stonden op naam van witte zangers en zangeressen, artiesten die vaak hun carrière hadden opgebouwd in de minstrel shows, als blackface-karikatuur. 
Eén van hen was Al Bernard, een witte vaudeville zanger die in 1919 voor Emerson Records een opname maakte van Handy’s "St. Louis Blues", en in 1919 maakte hij een opname van “Hesitation Blues”, een song waarvan heel wat artiesten claimden dat ze het gecomponeerd hadden, maar eigenlijk is het gewoon een traditional uit de jugband-cultuur. En de witte jazz- en blueszangeres Marion Harris kon zich zo goed inleven in  de blues, dat heel wat luisteraars van mening waren dat Marion Harris van Afro-Amerikaanse origine was.
De Afro-Amerikaanse blueszangeressen hadden alsnog geen toegang tot de witte muziekmarkt die vooral op de middenklasse gericht was, Afro-Amerikaanse artiesten werden veroordeeld tot het minstrel circuit waarin ze nummers brachten met een flinke dosis zelfspot, tot zogenaamde ronduit vernederende “coon songs”

De bluesvrouwen hadden een heel ander imago dan de bluesmannen. De mannen waren arm, eenzaam, zwervend en verloren. De vrouwen waren rijk, op het podium van een theater, sjiek gekleed, en omringd door een band. Maar ze vertelden de waarheid zoals ze was, recht uit het hart. De bluesdivas kregen koninklijke namen: Ma Rainey was de "Mother of the Blues", Mamie Smith de "Queen of the Blues", Bessie Smith de "Empress of the Blues", Ida Cox de "Uncrowned Queen of the Blues".
Maar het was niet allemaal rozegeur en maneschijn: de onderdrukking en het racisme tegenover de zwarten bleef hardnekkig geworteld in de Amerikaanse cultuur.

Classic Female Blues

Wie klaagt dat er in het bluesverhaal te weinig vrouwen aan bod komen, vindt nu zijn gading. Net na de eeuwwisseling domineerde immers vooral het vrouwelijke geslacht de bluesscene. Waar de dames tot 1910 zich profileerden in zogenaamde “Medicine Shows”, veroverden ze in de jaren 1910 en 1920 de podia met een geheel eigen vaudeville bluesgenre. Men spreekt vandaag van de “Classic Female Blues” een term waarvan de de inhoud de lading heel wat onrecht aandoet: het "Classic Blues" of "Vaudeville" bluesgenre combineert immers de improvisatietalenten van de jazzmuziek met rechttoe-rechtuit bluesteksten over de dagdagelijkse beslommeringen van de Afro-Amerikaanse bevolking.

W.C. Handy had in 1914 de weg al geplaveid: met zijn bewerking van "St. Louis Blues" legde hij de structuur van de blues, voorheen vrij geïnterpreteerd door solo-zangers op het platteland, vast in een schema van 12 maten. Handig, want een dergelijk schema was gemakkelijker in harmonie uit te voeren door de leden van een jazzband. Dit alles leidde tot meer gepolijste en gearrangeerde muziek die meteen ook een blank publiek kon bekoren.

Een belangrijke mijlpaal kwam er toen Okeh Records het roer omgooide. De platenbusiness floreerde en Okeh Records was op zoek naar een nieuwe afzetmarkt voor de muziek die ze uitbracht. Aanvankelijk hadden ze de witte zangeres Sophie Tucker in het vizier, maar die dame bleek onbereikbaar, dus werd Mamie Smith gecontacteerd, een actrice en zangeres die de blue note zong met een rauwe stem. Het uitbrengen van een Afro-Amerikaanse zangeres was echter een zeer gewaagde zet in het racistische Amerika, en onmiddellijk werd het platenlabel bedreigd met een boycot. 

Maar Okeh Records liet zich niet intimideren: op 10 augustus 1920 werd "Crazy Blues" van Mamie Smith op plaat gezet, een nummer dat swingt tussen triplets en shuffle, tussen blues en jazz, tussen zwart en wit. Een nummer dat veel dichter aanleunde bij de muziek waar de Afro-Amerikaanse gemeenschap mee vertrouwd was. 
En de zet bleek geslaagd: in minder dan zes maanden tijd werd van het plaatje meer dan een miljoen kopieën verkocht. Met haar opname zorgde Mamie Smith voor een forse stijging in de verkoop van de zogenaamde “race records”, een subgenre waaronder de platenindustrie de van oorsprong Afro-Amerikaanse, maar ook native-American music groepeerde. Mamie Smith had de sneltrein van de "Classic Female Blues" op gang gezet.

Mamie Smith

Ma Rainey (1886 - 1939)

De moeder van alle bluesvrouwen in de jaren 1910 was Ma Rainey
Ma Rainey was een heel energetische zangeres die een diepe indruk naliet op haar nakomelingen.
Ze was getrouwd met William "Pa" Rainey, maar haar openlijke seksuele voorkeur voor andere vrouwen liet alvast geen enkele ruimte voor verbeelding. Ma Rainey zong teksten over haar liefde voor vrouwen, terwijl ze obsceen danste voor een opgehitst publiek. En dat in een periode waarin het enkel mannen was toegestaan om op te scheppen over hun seksuele avonturen - bij vrouwen was een dergelijk alvast ongezien.

Meer informatie over Ma Rainey kan je terugvinden op de artiestenpagina.

Georgia Thomas Dorsey (1899 - 1993)

Georgia Tom en Tampa Red waren begeleidende muzikanten van Ma Rainey: Georgia Tom Dorsey op piano en Tampa Red op de slide gitaar.

Georgia Thomas Dorsey

Georgia Thomas Dorsey ontwikkelde zijn piano-skills als ragtime artiest op rent parties en in de barrelhouses en bordelen van Atlanta. In 1919 trok hij naar Chicago waar hij zich ontpopte tot bluescomponist en frontman van de Wild Cats Jazz Band - en het was die band die het genoegen had om gedurende twee jaar Ma Rainey te begeleiden. En Georgia Tom was niet alleen een bluesperformer, maar ook een songwriter en een studio-muzikant voor Paramount. Uiteindelijk schreef hij, hou je vast, 3000 nummers!

Maar Georgia Tom had het mentaal moeilijk. Hij kwam uit een diep gelovig gezin, en hij voelde zich niet zo lekker bij het leven als bluesartiest. En op een dag zag hij het licht. Of om het met zijn eigen woorden te zeggen: tijdens een misviering kwam een dominee voor hem staan, en plots trok de man een levende slang uit de keel van Georgia Tom. Sinds die dag was hij genezen. Hij richtte zich tot de kerk waar hij zijn blues zou gebruiken om een godsdienstige boodschap te verspreiden. Hij veranderde zijn naam in Tom Dorsey en wijzigde hij de stijl en de inhoud van zijn bluesliedjes.

Georgia Thomas Dorsey

Maar helaas… Georgia Tom had de neiging om tijdens zijn performance naar goede Afro-Amerikaanse gewoonte in de handen te klappen, met de voeten te stampen en te improviseren op de tekst. En die muzikale vrijheid, die werd door de kerkelijke gemeenschap nog niet geapprecieerd. Bovendien waren zijn gospelsongs te bluesy - en ook daar had de kerk bezwaren tegen. 

Georgia Tom liet zich opnieuw gaan in blues, en samen met gitarist Tampa Red bracht het duo een kaskraker op de markt: “It’s Tight Like That”: “het zit heel strak”, de betekenis van die zin zal voor mensen met een schunnige geest meteen duidelijk zijn. Georgia Tom en Tampa Red werden The Famous Hokum Boys en samen gooiden ze nog een zestigtal gelijkaardige songs op de markt.

Georgia Tom stond met één been in de rauwe blues, maar met het andere been bleef hij steunen op de kerkgemeenschap. Zijn nummer “If You See My Saviour” bleef scoren, en wanneer hij wat tijd vond tussen de optredens met Tampa Red, stichtte hij een gospelkoor, en dat koor liet hij zingen en dansen, stampen en klappen, gillen en schreeuwen. Daar in Chicago, ergens in 1932, hield Georgia Tom de gospel boven het doopvont, de gospel zoals we die vandaag kennen. Maar datzelfde jaar sloeg ook het noodlot toe: zijn vrouw stierf op het kraambed, en een etmaal later stierf ook zijn pasgeboren zoon. De pijn en het verdriet zette hem aan het schrijven, en Georgia Tom schreef zijn meest bekende gospelsong: "Precious Lord Take My Hand".

De nieuwe kerkmuziek van Georgia Tom werd in de conservatieve kerkgemenschap niet altijd even hartelijk onthaald, maar dat was buiten de nieuwe populatie gerekend. Door de migratiestroom uit het zuiden arriveerden in de stad immers veel Afro-Amerikanen van het platteland, mensen die zich wel comfortabel voelden bij de meer bluesy muziek in de kerk. De gospel had zich voorgoed gevestigd, en Georgia Tom werd de vader van de gospelmuziek, de "Father of the Gospel".

Mamie Smith (1891 - 1946)

Zangeres, danseres en actrice Mamie Smith had in februari 1920 al twee nummers opgenomen bij Okeh Records: "That Thing Called Love" en "You Can't Keep A Good Man Down". Mamie Smith zong de blue note met een heel rauwe stem en bekoorde met haar nummers heel wat fans in het zwarte zuiden. Als "Queen of the Blues" gaf ze de markt van de zogenaamde "race records" een boost. "Crazy Blues", een nummer dat swingt tussen shuffle en triplets, klonk nog steeds als blanke muziek maar leunde veel dichter aan bij de muziek van de zwarten. Opmerkelijk ook is dat de song een tempoversnelling of "accelerando" ondergaat van 110 naar 114bpm.
In 1929 was Mamie Smith ook te bewonderen in de film "Jailhouse Blues".


Mamie Smith werd een pionier in de verkoop; na haar volgde een lange rij van populaire bluesvrouwen waaronder Bessie Smith, Ida Cox, Memphis Minnie en Ma Rainey. Naar hen wordt verwezen met de term “Classic Female Blues”, een term waarvan de inhoud de lading echter onrecht aandoet. Het "Classic Blues" of "Vaudeville" bluesgenre combineert immers de improvisatietalenten van de jazzmuziek met rechttoe-rechtuit bluesteksten over de dagdagelijkse beslommeringen van de Afro-Amerikaanse bevolking.

Lucille Hegamin (1894 - 1970)

Lucille Hegamin
    In november 1920, enkele maanden na de eerste opname van Mamie Smith, kreeg Lucille Hegamin als tweede vrouwelijke vaudeville-artieste de eer om een opname te maken. En dat deed ze met het lichter en vrolijker klinkende "Jazz me blues". We zijn nu november 1921 en de titel was goed gekozen, want  jazz én blues verkochten in de jaren twintig als zoete broodjes. 
    Lucille had het nochtans eerder al geprobeerd: in 1920 maakte ze bij het Victor label een opname van “Dallas Blues”, maar Victor Records liet de kans aan zich voorbij gaan. Toch was het vooral met het nummer "Arkansas Blues" uit 1921 waarmee Lucille Hegamin wereldfaam veroverde.

    Vergelijk je Lucille Hegamin met Ma Rainey of Bessie Smith, dan merk je meteen het verschil in stemtimbre, want tegenover de donkere, rauwe blues van de dames die we al eerder bespraken, is deze muziek veel lichter, mooier gearticuleerd en veel meer jazzy.

    Op het moment dat Hegamin haar nummers op plaat kon uitbrengen, had ze eigenlijk al heel wat podiumervaring. Lucille Hegamin is geboren als Lucille Nelson in 1894 in Macon in Georgia en net als Ma Rainey, Bessie Smith en heel wat andere bluesdiva's uit die periode toerde ze als tiener met de minstrel tentshows door het zuiden van de Verenigde Staten. Ergens rond 1909 volgde ze de grote migratiestroom naar het noorden. Ze kwam terecht in Chicago, en daar huwde ze met de pianist Bill Hegamin: het is van die echtgenoot dat Lucille haar artiestennaam ontleende. En Lucille was geliefd in het artiestenmilieu, men noemde haar “The Georgia Peach” en ze speelde onder meer samen met de legendarische en ietwat eigenzinnige pianist Jelly Roll Morton. Maar de drang om verder naar het noorden te trekken was groot en via een tussenstop in Los Angels strandde Lucille Hegamin uiteindelijk in de cabarets en nachtclubs van New York. Haar echtgenoot Bill bleef al die tijd aan haar zijde: hij was trouwens de leider van haar begeleidingsband, de Blue Flame Syncopators, en die band zou haar op al haar opnames zou bijstaan.

    Het waren meestal lichte onderwerpen waarover Lucille Hegamin zong, maar toch bracht ze ook enkele pikante nummers uit: bij de titel "Mamma Whip! Mamma Spank! (If Her Daddy Don’t Come Home)" daar hoef ik waarschijnlijk geen tekening meer bij te maken, en ook "I’ve Got The Wonder Where He Went (And When He’s Coming Back) Blues" staat niet mis in het rijtje, net als "I Had Someone Before I Had You (And I’ll Have Someone After You’re Gone".

    Toen het platenlabel Arto in 1923 voor de bijl ging, tekende Hegamin een contract bij Cameo Records en zo verwierf ze  haar tweede bijnaam : "The Cameo Girl".  Het was bovendien onder het label van Cameo Records dat Hegamin opnieuw een grote hit scoorde, eentje in de categorie van de Dirty Blues met de titel "He May Be Your Man But He Comes To See Me Sometomes". En dat nummer was zó hot dat het door heel wat andere artiesten werd gecoverd.

    Ik zal het nog vaak herhalen: door de economische crisis werd de blues halverwege de jaren '30 een pak minder populair. En dus verliet Lucille Hegamin de showbusiness om zich in te wijden in het eervolle beroep van verpleegkundige. Maar in de jaren '60 maakte ze een comeback - ze zong nog samen met onder meer Victoria Spivey. In 1964 werd Lucille Hegamin ziek en ze overleed in 1970.

    Bessie Smith (1894 - 1937)

    Bessie Smith, "The Empress of the blues" was de meest populaire en best verkopende bluesvertolkster uit de periode van de "Roaring Twenties". Bessie Smith werd geboren in 1894 en danste als tiener in een minstrel show. In 1912 belandde ze onder de vleugels van Ma Rainey met wie ze in dezelfde show zong, acht jaar later had Bessie Smith al een eigen show en was ze een gevestigde waarde in het zuiden van de Verenigde Staten. Ze tekende in 1923 een contract bij Columbia Records en werd op slag beroemd met haar versie van Albert Hunter's "Downhearted Blues".

    Bessie Smith bezong bluesthema's als liefde en pijn en de harde realiteit van de Afro-Amerikaanse vrouw in de maatschappij, maar zelfs haar meest klagende nummers bracht ze met een overtuigende kracht alsof ze vastberaden was om haar ellende te overwinnen.
    In 1925 nam Bessie Smith enkele platen op met Louis Armstrong waarna ze de titel “Keizerin van  de blues” kreeg toegewezen. Dankzij haar geëmancipeerde maatschappijbeeld - “It Ain't Nobody's Business If I Do” - werd ze een voorbeeld voor veel zwarte Amerikanen.

    Bessie Smith
    De aandacht die Bessie Smith's verwierf was een hemelsgeschenk voor de blues. Niet alleen zorgde Bessie voor een wereldwijde populariteit, ze veranderde voorgoed het bluesgenre met haar nieuwe stijl van zingen . "Nobody Knows You When You're Down And Out" werd in 1923 geschreven door Jimmy Cox. Het nummer, dat in de periode van de "Roaring Twenties" waarschuwt voor de vergankelijkheid van materiële zaken, werd in september 1929 populair in de versie van Bessie Smith. De hitsingle was helaas profetisch voor de Amerikaanse economie; twee voor het uitbrengen ervan bereikten de beurzen een ongekend hoogtepunt, twee weken na de release stortten de Amerikaanse beurzen in elkaar wat aanleiding gaf tot de Wall Street Crash en het begin van "The Great Depression".

    Eind jaren '20 raakte de carrière van Bessie Smith in het slop. Wel speelde ze dat jaar nog mee in de film St. Louis Blues. In 1933 nam ze haar laatste songs op: de periode van "The Great Depression" was intussen aangebroken.
    Op 26 september 1937 raakte Bessie Smith betrokken bij een auto-ongeval met haar minnaar Richard Morgan aan het stuur. Bessie Smith werd geholpen door een blanke arts die haar overlaadde in zijn voertuig, maar ook zijn auto werd echter heel tragisch betrokken in een nieuw ongeval. De ziekenwagen die bij dat ongeval te hulp kwam, bracht Bessie Smith naar een een afgelegen ziekenhuis voor niet-blanken. Bessie's rechter arm werd geamputeerd maar ze overleed ten gevolge van de ernstige bloeding.

    Meer informatie over Bessie Smith kan je lezen op de artiestenpagina.

    Alberta Hunter (1895 - 1984)

    Alberta Hunter
    Ook Alberta Hunter was een blues- en jazzzangeres die zichzelf vroeg in de jaren twintig met haar zang en haar acteerwerk een weg recht naar de top van het bluesgesternte baande. Alberta Hunter is de auteur van het nummer “Downhearted Blues”, de song die Bessie Smith groot maakte.

    Alberta Hunter is geboren in Memphis in 1895. En met het verhaal van haar leven belanden we meteeen weer in een heel droevig bluesverhaal: de mama van Alberta werkte als meid in een bordeel, en haar papa, een treinbegeleider, liet het gezin in de steek toen Alberta nog heel jong was. De mama hertrouwde, maar Alberta voelde zich ongelukkig in het nieuwe gezin en ze liep weg van huis: elf jaar was ze op dat ogenblik. En waar moet je dan naartoe, als elfjarig meisje… Wel, tijdens een optredentje op school had Alberta de opmerking gekregen dat ze mooi kon zingen, en het verhaal deed de ronde dat je in de stad Chicago als zangeres maar liefst 11 dollar per week kon verdienen. Dat klonk heel aanlokkelijk… maar natuurlijk kon het niet meteen een geweldige vaart lopen: Alberta vond eerst een job in een klein hotelletje, waar ze klusjes deed voor  zes dollar per week. Maar ze kreeg er ook onderdak, en dat was uiteraard handig meegenomen. Eigenlijk was het baantje zo’n buitenkans, dat haar mama haar al spoedig achterna kwam.

    Maar Alberta zelf, die liep een andere droom achterna: ze wou zingen. En dat deed ze: eerst in een bordeel dat werd uitgebaat door een notoire gangster, en pas later kon ze ook terecht in de meer respectabele clubs. En eigenlijk was ze zelfs dan nog te jong voor die clubs, maar ze trok een net kleedje aan en ze loog over haar leeftijd. En zo kwam ze aan de bak, al was het niet meteen als top of the bill: Ze mocht bijvoorbeeld zingen in de vooraanstaande Panama Club, maar dan wel… met een act in een kamertje op het eerste verdiep, ver weg van de main stage. En toch… de gasten van de club, en dat waren uitsluiten witte mannen, die trokken spontaan naar boven om Alberta aan het werk te zien, en vooral om haar te horen zingen. En Alberta Hunter wist heel goed op haar publiek in te spelen: ze speelde in op de omstandigheden en verzon ter plaatse haar teksten, en net daardoor en kreeg ze heel veel aandacht.

    Maar om het succes te bereiken, moest  Alberta hard knokken. En terwijl ze overdag aardappelen schilde in het hotel, zong ze ‘s avonds en ‘s nachts in de clubs. En de volhouder wint: vanaf 1914 liet Alberta Hunter zich coachen door de prominente jazzmuzikant Tony Jackson en in 1917 kreeg ze een contract aangeboden in de 'Dreamlands Club' in Chicago. De “sweatheart of Dreamland” werd ze er genoemd, en in die club speelde ze onder meer samen met Louis Armstrong en met de band van King Oliver.
    Alberta Hunter kreeg in 1917 ook de kans om te toeren in Europa, en daar stond ze versteld van het respect en de eerbied die ze mocht ontvangen, een privilege dat zwarte artiesten in de Verenigde Staten steevast werd onthouden. Omdat Europa haar zo genegen was, zou Alberta Hunter tot laat in de jaren dertig actief blijven aan beide kanten van de Atlantische oceaan.

    O ja, even tussendoor: Alberta Hunter was in 1919 gehuwd met een soldaat, maar die relatie hield niet lang stand. Je kan het al vermoeden; ook Alberta Hunter was lesbisch geaard, maar in tegenstelling met Ma Rainey bleef ze heel discreet rond haar seksuele voorkeur. 
    Kort na haar huwelijk verliet ze Chicago; Alberta was gedegouteerd geraakt van het ruwe en rauwe leven in de Windy City - des te meer nadat op een avond tijdens een optreden haar pianist werd vermoord. Alberta Hunter trok naar New York en daar kwam ze in contact met de befaamde pianist en orkestleider Fletcher Henderson. En het is met het orkest van Fletcher Henderson dat ze in 1921 het nummer “How Long, How Long Sweet Daddy” uit bracht.

    Alberta Hunter genoot van haar succes, en in 1922 schreef ze haar meest bekende nummer “Downhearted Blues”. Ze maakte een opname bij Paramount Records, maar de producer Jah Mayo Ink Williams verkocht stiekem de rechten van het nummer aan Columbia records, in ruil voor een deel van de winst. En daar, bij Columbia, werd het nummer aan Bessie Smith gegeven. Gevolg: de opname van Bessie Smith ging maar liefst 1 miljjoen keer over de toonbank, Bessie Smith en de producer ink Williams werden steenrijk en Alberta Hunter… wel, haar winst bleef beperkt tot 368 dollar.

    I ain't never loved but
    Three mens in my life
    I ain't never loved
    But three men in my life
    My father, my brother
    The man that wrecked my life

    Downhearted Blues - Alberta Hunter

    Alberta staat ook geboekstaafd als de eerste zwarte vrouw die begeleid werd door een volledig witte band: The Original Memphis Five. In 1924 had ze een volgende grote hit met “Cake Walking Babies (from home)”, en op die plaat werd ze begeleid door Louis Armstrong.

    Alberta Hunter verlegde haar focus intussen meer en meer naar het theater. En die theaterwereld bracht haar wereldfaam. Ze bleef wel actief als zangeres, later zou ze ook deel uitmaken van de troepen die overzee de Amerikaanse militairen vermaken.
    Alberta Hunter

    In 1957 overleed de mama van Alberta Hunter, en dat was een heel zware klap voor haar. Ze verloor meteen alle lust om nog het podium te betreden: Alberta Hunter stopte abrupt met haar zangcarrièr. Maar hou je vast, ze bleef niet bij de pakken zitten kniezen. Neen, ze stapte naar de verpleegschool waar ze nog maar eens loog over haar leeftijd: deze keer deed ze zich jonger voor dan ze was, en bovendien legde ze een vervalst diploma van middelbare school voor. En ze slaagde in haar stoute opzet, de komende twintig jaar ging Alberta Hunter aan de slag als verpleegkundige. Toen op een dag de directie van het ziekenhuis er van uitging dat Alberta Hunter intussen zeventig jaar was geworden, kreeg ze de dwingende vraag om op pensioen te gaan - in werkelijkheid was Alberta Hunter op dat ogenblik eigenlijk al 82 jaar jong en ze had gerust nog wat meer jaartjes willen blijven. Maar guess what.. ze ging dan maar terug aan het zingen. En zingen bleef ze doen, tot aan haar dood in 1984. Alberta Hunter was dan net negentig jaar geworden.


    Ida Cox (1888 ? - 1967)

    Ma Rainey was de "Mother of the Blues", Mamie Smih de "Queen of the Blues", Bessie Smith "The Empress of the Blues" en ja,er was zelfs een "Uncrowned Queen of the Blues", de "ongekroonde koningin van de blues": Ida Cox. De titel werd haar toegekend door Paramount Records, het label waarbij ze tussen 1923 en 1929 78 platen had opgenomen.

    The "Uncrowned Queen of the blues" werd geboren als Ida M. Prather. Over haar geboortejaar bestaat heel wat twijfel, het kan 1888 geweest zijn, maar het kan ook zijn dat  acht jaar later is geboren, in 1896. Alleszins, Ida zag het levenslicht in Georgia nabij de Riverside plantation, en die plantage was eigendom van de rijke familie Prather - vandaar haar familienaam: Ida M. Prather.

    Maar ze mag dan wel de naam geërfd hebben van de plantagemeester waar ze is geboren, heel lang zou ze niet op die plantage blijven: toen ze veertien was, liep ze weg van huis om zich aan te sluiten bij  het African Methodist Choir, en daar raakte ze in de ban van de gospelmuziek. Maar Ida profileerde zich ook als komediante en actrice en zo kwam ze terecht in het circuit van de minstrel shows waar ze als “Sepia Mae West” haar eigen "blackface" karakterrol uitbeeldde.
    Weet je nog, die blackface? Aanvankelijk schilderden witte acteurs zich met roet om zich op het podium voor te doen als een bespottelijke, slome, domme zwarte. Een zwarte piet dus. En die racistische traditie bleef lang bestaan, ook toen het aan zwarte mensen toegelaten was om te acteren. Vanaf dan mochten de zwarten zichzelf bespottelijk maken op het podium.

    Ida Cox deed met die rol onder meer veel acteerervaring op bij de Rabbit Foot Mintstrels. "The Foots" zoals men hen noemde, dat was de minstrelgroep waar ook haar idolen Ma Rainey en Bessie Smith deel van uitmaakten. Het leven bij dat gezelschap was weinig comfortabel: "The Foots" reisden met twee auto's en een tent door het land. Wanneer ze op een nieuwe plek arriveerden, trok een brassband het dorp of de stad in om de show aan te kondigen, en intussen bouwden de andere medewerkers de tent en het kamp uit. 
    Tijdens de show werd het podium verlicht door gaslantaarns en de zangers die hadden geen microfoon, ze zongen dus luidkeels - in het beste geval hadden ze soms een megafoon om de zang te versterken.

    Ida Cox
    Ergens in de periode van de Minstrel Shows, in de jaren 1910, trouwde Ida M. Prather met cornetspeler Adler Cox. Ook Ida Cox kreeg artiestennaam dus van haar eerste echtgenoot. De man stierf echter in de eerste wereldoorlog - of dat is toch wat er van gezegd wordt. 
    Ida Cox toerde verder door het land en bij gelegenheid speelde ze samen met Jelly Roll Morton en met kortnetspeler en jazz orkestleider King Oliver. Maar tegen 1915 zong Ida Cox enkel nog bluesnummers en in 1920 stond ze bekend als één van de meest indrukwekkende solo-artiesten. Haar heldere, projecterende stem was heel geschikt voor platenopnames - een trompettist waarmee ze toerde zei ooit dat ze met haar penetrerende stem een vlieg achteraan in het theater tegen de muur kon pletten. Bovendien was Ida Cox een rasechte poëet en zong ze nagenoeg allemaal eigen composities met mooie, vaak pakkende teksten op bluesmuziek de de grenzen verlegde van wat tot dan toe als blues standaard aanzien werd.

    In tegenstelling tot Bessie Smith die naar New York trok om opnames te maken, bleef Ida Cox in het zuiden hangen, in Chicago. Ida Cox was er heel geliefd bij de TOBA, de “Theater Owners Booking Association”, het circuit van van Afro-Amerikaanse artiesten. Ze kende dan ook veel mensen, en dankzij die connecties speelde ze later samen met onder meer de bekende bandleader Lovie Austin en de Blues Serenators

    In 1923 ging Ida Cox onder contract bij het platenlabel van Paramount Records, maar om aan haar contractuele verplichtingen te ontkomen, toerde ze ook nog onder verschillende pseudoniemen: Kate Lewis, Velma Bradley, Julia Powers en Jane Smith waren allemaal artiestennamen van Ida Cox. 

    Samen met haar derde echtgenoot Jesse "Tiny" Crump toerde ze in 1929 door de Verenigde Staten met een eigen tentshow: "Raisin' Cain", naar het Bijbelse verhaal van Caïn en Abel. De tentshow was ontzettend populair en werd de kers op de taart van haar carrière. De blues-standard “Death Letter Blues” dateert van die periode: “I recieved a letter that my man was dying. I caught the first plane and went back home flying”. De tekst  doet wellicht een belletje rinkelen, want Son House pikte voor zijn memorabele “Death Letter Blues” flarden tekst uit andere nummers.

    De stem van Ida Cox klonk minder krachtig dan die van Ma Rainey of Bessie Smith, en ook haar podiumprésence was verfijnder. Maar toch maakte Ida Cox een diepe indruk op haar publiek. Ze was een onafhankelijke, stijlvolle vrouw die haar eigen nummers schreef en haar eigen zaken regelde. En haar nummer "Wild Woman Don't Have the Blues" staat in het geheugen gegrift als één van de eerste feministische songs ooit.
    've got a disposition and a way of my own,
    When my man starts to kicking I let him find a new home,
    I get full of good liquor, walk the street all night
    Go home and put my man out if he don't act right
    Wild women don't worry,
    Wild women don't have the blues

    Wild Woman Don't Have the Blues - Ida Cox

    En dan volgde de economische crisis van de jaren '30 die een domper zette op het grandioze succes van Ida Cox en Jesse Crump. En toch wist Ida Cox zich tijdens de economische depressie enigszins te handhaven. In 1939 kende haar succes een korte opflakkering: in dat jaar werd ze door John Hammond uitgenodigd om op kerstavond 1939 mee te spelen tijdens de legendarische "From Spirituals To Swing"-concerten in Carnegie Hall in New York. En daar zong Ida Cox "Low Down Dirty Shame", begeleid door de band van Count Basie.

    "Fore Day Creep" is een nummer dat Ida Cox uitbracht in 1927. Van dat nummer bestaat beeldmateriaal: op Youtube kan je kijken naar haar vertolking van “Fore Day Creep” uit 1947. Ida Cox was op dat ogenblik al op leeftijd, maar ze schittert, zowel qua presentatie als qua stemgeluid!



    "If you loose your money dont loose your mind and if you loose your man dont mess with mine". Blind Joe Reynolds gebruikte de zin in 1929 in zijn "Outside Woman Blues" en dat nummer werd in 1967 gecoverd  door Cream op het album "Disraeli Gears".

    Ergens in de jaren veertig kreeg Ida Cox een beroerte op het podium, nadien verdween ze een tijdje uit de muziekwereld. Tot John Hammond haar in 1959 opnieuw naar het podium begeleidde. In 1961 nam ze haar laatste album op; "Blues For Rampard Street", met het kwintet van Coleman Hawkins als begeleiding. Ida Cox overleed aan kanker in 1967.

    Memphis Minnie (1897 - 1973)
    Memphis Minnie

    Lizzie Douglas leerde al vroeg banjo en gitaar spelen. In 1910 liep ze weg van huis om op Beale Street in Memphis muziek te spelen onder de naam "Kid Douglas". Af en toe, wanneer de beurs leeg was, keerde ze terug naar haar familie. In één van de jug-bands ontmoette ze haar tweede echtgenoot "Kansas" Joe McCoy. Samen maakten ze de eerste opnames van hun composities. In 1935 ging het koppel uit elkaar.
    Memphis Minnie presenteerde zich op het podium als een gepolijste dame, gehuld in dure kleedjes en getooid met juwelen. In werkelijkheid kauwde ze tabak, droeg ze een revolver en liet ze geen enkele vechtpartij aan zich voorbij gaan. Van de jaren '20 tot de jaren '50 stond Memphis Minnie flink haar mannetje in het door testosteron gedomineerde blueswereldje. Memphis Minnie deelde tot halverwege de jaren '50 haar dromen, fantasieën en verlangens in ruim 200 autobiografische nummers.

    Victoria Spivey (1906 - 1976)

    Victoria Spivey
    In de slipstream van Mamie Smith bloeide ook de carrière van blueskoningin Victoria Spivey. Spivey speelde al vroeg op feesten, in goktenten en prostitutiehuizen, onder meer samen met Blind Lemon Jefferson. Spivey zong graag over bloeddorstige, seksuele of weerzinwekkende onderwerpen en haar zelfgeschreven nummers waren ook haar sterkste. In 1926 maakte ze haar eerste opname van "Black Snake Blues", waarna ze met hits als "TB Blues", "Dope Head Blues" en het suggestieve "Organ Grinder Blues" haast evenveel succes oogstte als Bessie Smith en Ma Rainey. Spivey liet zich onder meer begeleiden door Louis Armstrong en speelde mee in een aantal films. Dankzij haar talent als businessvrouw, entertainer en zangeres wist ze ook in de jaren '30 en '40 de podia te beheersen.

    Victoria Spivey werd in 1906 geboren in een arm gezin in Houston Texas. De grootouders van Victoria Spivey leefden als slaven en haar ouders hadden het heel moeilijk om de eindjes aan elkaar te knopen. Maar het was een heel muzikale familie: de  mama van Victoria was zangeres en haar papa speelde in een string band. Helaas kwam haar vader om bij een arbeidsongeval, en om bij te staan in het inkomen van het gezin liet de mama van Victoria toe dat ze piano speelde op feestjes, het ene feestje van lager alooi dan het andere. Toen ze twaalf jaar jong werd, kon ze aan de slag als pianiste in het Lincoln Theatre in Dallas, maar al gauw ontdekte men dat ze geen partituren kon lezen, en daarom werd ze de laan uitgestuurd. Samen met haar broer Willie ging ze dan maar muziek spelen in goktenten en prostitutiehuizen.

    Victoria Spivey hoorde Ma Rainey en Ida Cox aan het werk. En op een dag kreeg ze ook het aanbod om mee te touren in de show van Ida Cox, maar om de één of andere reden is die deal niet door gegaan. Spivey speelde wel een tijdje samen met de bluesman Blind Lemon Jefferson, de componist van nummer "See That My Grave Is Kept Clean", en de man die zou uutgroeien tot dé grote popster van Paramount Records.

    Uiteindelijk trok Victoria Spivey naar Saint Louis om er opnames te maken. Ze kwam terecht bij Okeh Records waar ze al haar overtuigingskracht gebruikte en er ook in slaagde: op haar negentiende, in 1926 maakte ze haar eerste opname van "Black Snake Blues".Maar er lag een kaper voor de kust: Blind Lemon Jefferson had het nummer gehoord, en hij maakte in hetzelfde jaar zijn song "That Black Snake Moan", om het uit te geven bij Paramount. En de naam van bluespopster Lemon Jefferson klonk luider door, dus had hij ook meer succes met zijn versie van Spivey’s nummer. Spvey pikte dit niet, en ze beschuldigde haar voormalige compagnon van diefstal. Maar gelukkig kon het tweetal het dispuut vriendschappelijk oplossen. Een jaar later zou Blind Lemon Jefferson zijn "Black Snake Moan" trouwens nog een tweede keer uitbrengen, nu ook onder het label van Okeh Records. Tja, auteursrechren, het was slechts een vaag begrip in de jaren twintig. En het kopieren van teksten en melodieen, het assimileren en opnieuw uitbrengen in een eigen versie, dat behoorde allemaal tot de traditie en de kunst van de blues.


    Nu, ook Victoria Spivey boerde goed en ook voor haar voglde een reeks aan hits: "Dirty Woman Bues", "Spider Web Blues" en en het heel suggestieve "Organ Grinder Blues". Samen met Lonnie Johnson speelde ze het nummer "Arkansas Blues", en zo had ze tegen 1928 had ze al 38 titels opgenomen voor Okeh Records.
    Een ander bekend nummer was "TB Blues", een nummer over tuberculose, een ziekte die zich razendsnel in het land verspreidde. Vooral de sociaal lagere klasse - en dus de zwarte populatie werd er door getroffen. In die tijd werd tuberculose ook gezien als een straf van God tegen een losbandige levensstijl.
    Vitoria Spivey zong met een wat nasale stem over seks, drugs en lesbianisme en daarbij liet ze geregeld een heel specifieke moan horen die ze zelf de "tiger moan" had gedoopt. Aan de twaalfmatenblues voegde ze vaak vier extra maten en zo ontsond een zestienmatenblues!

    Songs schrijven, met kracht vertolken, zichzelf begeleiden op piano, orgel en zelfs op de ukelele, en tenslotte haar muziek producen; Spivey kon het allemaal. En dankzij al die talenten oogste ze haast evenveel succes als Bessie Smith en Ma Rainey. Uiteindelijk kwam ze zelfs in de filmwereld terecht. En het zal dan ook niet verbazen dat ze occasioneel samenspeelde met Bessie Smith en met Louis Armstrong, net als met veel andere grote namen uit de blueswereld. Bovendien was ze de manager van de danscarriere van haar echtgenoot. Dankzij haar talent als businessvrouw, entertainer en zangeres wist ze ook in de jaren '30 en '40 de podia te beheersen.

    Ze nam een album op met Lonnie Johnson en stichtte haar eigen platenlabel "Spivey Records" waarmee ze haar eigen hits opnieuw uitbracht, terwijl haar label ook een herberg was voor onder meer Bob Dylan, John Hammond, Lonnie Johnson, Big Joe Williams en Memphis Slim. Victoria Spivey was een graag geziene gast tijdens de folk-revival waar haar krachtige, feministische boodschap uit de jaren '20 in het kader van de seksuele revolutie opnieuw aansloeg. Spivey speelde in dei periode ook vaak samen met oude en jongere sterren - waaronder zelfs een jonge Bob Dylan. Ze bleef opnames maken tot aan haar overlijden in 1976.


    Gladys Bentley (1907 - 1960)

    Als je dacht dat met het  verhaal van Ma Rainey of dat van Bessie Smith alle grenzen van de seksuele vrijheid had geproefd, wel, dan moet je zeker de figuur van Gladys Bentley ontdekken! 

    Gladys Bentey was een blueszangeres, een pianiste en een ongeëvenaarde entertainster, maar Gladys Bentley was vooral een fenomeen: in de jaren '20 verscheen ze immers heel gewaagd als zwarte, lesbische actrice op het podium. Ze had een imposante figuur, ze was stevig gebouwd en ze kleedde zich in een mannelijke smoking met zijden kantjes en accentjes, een “tuxedo” heet zo’n maatpak.

    Aldus werd ze heel vaak aangekondigd als "male impersonator" - een imitator van de man. En Gladys Bentley bracht haar bluesteksten met een diepe, grollende stem of ze scatte met een klank die het geluid van de trompet leek na te bootsen. En terwijl ze met de voeten op de grond stampte, hamerde ze met haar handen op de piano. Gladys Bentley was een fenomeen, niet alleen om naar te luisteren, maar misschien vooral ook om te zien.


    what makes you men folks treat us women like you do
    what makes you men folks treat us women like you do
    I don't want no man that I got to give my money to

    I give my man everything from a diamond ring or dough
    I give my man everything from a diamond ring or dough
    the next thing I'm gonna give him six feet in the cold, cold ground.

    Worried Blues - Gladys Bentley

    Hey, ik hoor je nu al repliceren: Gladys Bentley zingt hier over mannen - ze was toch openlijk lesbisch? Maar dat was natuurlijk op het podium; de platenmaatschappijen vonden het, althans in die periode, een beetje te risqué om haar lesbische teksten op plaat te zetten. Maar de dubbele bodems in de teksten, die waren er wel, onmiskenbaar.

    Dus in tegenstelling tot wat je hoort op plaat, was haar présence op het podium op zijn minst gezegd heel opvallend. Want terwijl Gladys openlijk flirtte met de dames in het publiek, dansten rond haar een paar  opzichtige drag-queens - je kan het een beetje vergelijken met een mini pride-parade, maar dan in de context van de jaren twintig. Want lang voor de jaren zestig voor zogenaamde seksuele bevrijding hadden gezorgd, was Gladys Bentley ontegensprekelijk een icoon van de seksuele revolutie van de twenties!

    Gladys Alberta Bentley, zo heette ze voluit, en ze zag het levenslicht in 1907. Ze werd geboren in een arme familie in Philadelphia en haar mama had eigenlijk op een zoon gehoopt, ze was dus heel erg teleurgesteld dat ze een meisje had gebaard. Gevolg… Gladys werd uit het gezin verstoten. De gezinsrelaties waren helemaal ontwricht; Gladys had een hekel aan haar broers en op een dag werd ze ook verliefd op een lerares. Gladys Bentley is er dan ook steeds van overtuigd geweest dat het gebrek aan affectie op babyleeftijd de oozraak was van haar seksuele geaardheid. Maar ze bleef zich niet  in de kast verstoppen, want ondanks het feit dat ze heel  vaak negatieve commentaren kreeg over haar te mannelijke kledij, speelde Gladys Bentley in het begin van haar carrière heel open kaart over haar lesbische geaardheid. 

    Rond 1925 verkastte Gladys Bentley naar de wijk Harlem waar ze werd uitgenodigd om te spelen op de zogenaamde “House Rent Parties”. Die parties, dat waren feestjes in een privé-vertrek en de genodigden betaalden er een bijdrage, en met die centjes betaalde de gastheer of -vrouw aan het eind van de maand de huishuur. Ook Bessie Smith en Ethel Waters waren actief in Harlem en over het district werd wel wel eens gefluisterd: it was as gay as it was black.  Bovendien kneep de politie er wel eens de ogen toe voor de door illegale alcohol bedwelmde sfeer. 
    De wijk Harlem was trouwens de plek waar veel Afro-Amerikaanse kunstenaars huisden om deel uit te maken  van de heel artistieke gemeenschap: de 'Harlem Renaissance'. En zo viel Gladys niet alleen in het oog van muziekliefhebbers; ook enkele schrijvers vielen voor haar présence in zwijm, waarna de opzichtige figuur van Gladys Bentley meermaals werd gebruikt als inspiratie voor een karakter in hun boek.

    Heel wat van haar nummers gaan nog steeds over relaties met mannen. In “Big Gorilla Man” zingt ze over een man die haar mishandelt, en toch kan ze niet zonder hem. En in “Red Beans and Rice” zet ze nog een stapje verder: ze moet nu leven zonder vlees. Neen, dit is geen nummer om een vegetarische levensstijl te promoten: Gladys Bentley’s partner bedriegt haar, en zij moet nu haar stukje vlees missen…

    Eens Bentley naam had gemaakt in het circuit van de 'rent parties', maakte ze de overstap naar het beter betaalde werk in de nachtclubs. En haar reputatie volgde haar op de voet, want toen ze in 1934 een optreden verzorgde in de 'Kings Terrace' in Manhattan, was een deel van het publiek zo geshockeerd dat de politie ingreep: de club moest prompt de deuren sluiten. Gladys Bentley werd in de krant dan ook omschreven als een “mannelijk geklede en vuilgebekte vrouw, omringd door een koor van viooltjes, met name acht royaal geschilderde mannen die zongen met verwijfde stemmen en die vrouwelijke bewegingen maakten tijdens het dansen.

    Maar ondanks die snijdende kritiek bleef Bentley onwrikbaar de ster van het New Yorkse nachtleven, en het zal je niet verbazen dat ze een uitgesproken homoseksueel publiek aantrok. En toen ze ook in de beroemde 'Cotton Club' en in de Clam House mocht optreden, trok ze ook witte mannen aan. Gladys had haar fortuin gemaakt!

    Save your nickels, save your dimes
    Save your money for the good old times
    'Cause Gladys isn't gratis any more
    What she used to do for free
    Now she's doing for a special fee
    'Cause Gladys isn't gratis any more

    So if you run into a five-foot-two that isn't Gladys
    Now she's wearing high-heeled shoes since she lost her amateur status

    Save your nickels, save your dimes
    Save your money for the whoopie times
    'Cause Gladys isn't gratis any more.


    De sleutel van haar succes was eigenlijk de combinatie van haar krachtige zang én haar vermogen om te shoqueren.  Gladys Bentley was ook heel creatief bij het schrijven van haar liedjesteksten. Zo veranderde ze bijvoorbeeld de tekst van het liedje” Alice Blue Gown” tot een eigen versie - of zeg maar een eigenzinnige versie. Het oorspronkelijke “Alice Blue Gown’ was een ballad over het opvallende nachtkleed van Alice Roosevelt, de oudste dochter van president Roosevelt. Het liedje werd gezongen in een theatervoorstelling en was in die periode dus heel populair. 

    A new manner of fashion I'd found,
    And the world seemed to smile all around.
    'Til it wilted, I wore it,
    I'll always adore it,
    My sweet little Alice blue gown!

    Maar Gladys Bentley maakte er een nieuwe tekst van, een tekst over… euh… anale seks:

    And he said, “Dearie, please turn around”
    And he shoved that big thing up my brown
     He tore it. I bored it. Lord, how I adored it 
    My sweet little Alice Blue Gown

    In een interview liet ze zich ooit ontglippen dat ze pas getrouwd was. En toen de journalist vroeg naar de naam van de gelukkige man, antwoordde ze prompt: "Een man? Maar neen, ik ben met een vrouw gehuwd". En alsof dat nog niet genoeg was, zwengelde ze de geruchtenmolen nog aan door te fluisteren dat ze getrouwd was met… een witte vrouw. Dertig jaar later, In de jaren vijftig, zou voor zo’n uitspraken in de States serieus in de problemen komen, maar hey, ik zei het al: dit zijn de jaren twintig! En Gladys Bentley die kwam er mee weg. Tenslotte werd de blues in de hogere sociale kringen beschouwd als niet meer dan een faits divers, het kleine niche binnen de zwarte muziek, onbelangrijk en dus ongevaarlijk… Bentley creerde haar eigen reputatie, en alles wat ze vertelde kon je maar beter met een grove korrel zout  nemen. En zoals het steeds gaat: heel wat mensen toonden zich  diep geshockeerd, maar tegelijkertijd bleef het aantal fans van Gladys Bentley groeien. En daarmee groeide ook haar bankrekening.

    Aan het eind van de jaren '30 kwam er een kentering in de populariteit van Gladys Bentley. Het drinken van alcohol werd in de States weer legaal werd en de wijk Harlem verloor haar exotische aantrekkingskracht.

    Bentley verdween wat uit de aandacht, maar ze bleef actief. "Boogie’n My Woogie" is een nummer uit 1945.  Je merkt dat de stijl van dit nummer heel anders is dan wat je voordien hoorde. Logisch natuurlijk, want in 1945 was heel wat muziek versterkt en de boogie-woogierage had duidelijk haar sporen gedrukt op de muziek. 
    In de jaren vijftig maakte ze een comeback, maar haar je kan het je al voorstellen: haar shows waren veel braver geworden. De jaren vijftig waren immers gekenmerkt door een heel streng conservatisme dat samenging met politieke repressie. Onder de doctrine van senator McCarthy werd homoseksualiteit  nagenoeg gelijkgesteld met communisme en landerraad. Om een uitweg te vinden, schreef Gladys Bentley in 1952 een artikel met de tekst "I am a woman again" en in dat artikel .verklaarde ze zichzelf als "genezen" dankzij een behandeling met vrouwelijke hormonen . Op foto’s verscheen ze plots alleen nog gekleed als brave huisvrouw. Ze beweerde ook dat ze twee keer met een man getrouwd was, maar wanneer men één van haar echtgenotes hierover aansprak, kon deze zich van de trouw niets meer herinneren.

    Gladys Bentley was ook nog te zien in een de televisieshow “Bet Your Life” in 1958. Daar nam ze plaats aan de piano om het liedje “Them There Eyes” te zingen en meteen bewees ze dat ze nog niets aan kracht en overtuiging had verloren. De opname is de enige videofilm die we van Gladys Benley over houden.


    Gladys Bentley overleed in 1960 aan een longontsteking en misschien komt het net door haar gewaagde karikatuur dat haar naam vandaag niet even luid klinkt als die van haar tijdgenoten, maar vandaag wordt Bentley wel gezien als één van de voortrekkers van de Afro-Amerikaanse beweging én als icoon van de Harlem Renaissance. Ze was, zeg maar, de “Drag King van de Harlem Renaissance”.

    Sippie Wallace (1898 - 1986)

    Sippie Wallace
    Bij haar geboorte in Arkansas in 1898 kreeg ze de naam 'Beulah Belle Thomas', maar omdat haar tanden nogal ver uit elkaar stonden, noemde men haar “Sippie”: 'to sip' vertaal je als “nippen” of “kleine slokjes nemen”, en dat was het enige wat Beulah kon doen met haar ietwat misvormd gebit. Sippie Wallace groeide op in een familie met dertien kinderen, en zowel haar broers George Junior en Hersal als haar ouders waren hadden de genen van de muze in zich.

    Sippie bleef niet lang in Arkansas, want als kind verhuisde ze met haar ouders naar Houston in Texas. Haar vader was er predikant in een Baptistenkerk en Sippie Wallace mocht er piano spelen en zingen. Maar de duivel lonkte om het hoekje en ‘s avonds glipte Sippie samen met  haar broers en zusjes naar buiten om in de rondtrekkende tenstshows naar de blues te luisteren. Op een avond werd ze gevraagd om een vrijgekomen plaats in het koor van de tentshow in te vullen. Het was die avond dat de ster van Sippie Wallace voor het eerst is gaan schijnen.

    Sippie had haar habitat gevonden, en tegen haar puberteit was ze zelf helemaal vertrouwd met het podium van de populaire tenstshows. Haar invulling was er heel gevarieerd: ze werkte er als danseres en als actrice, ze bracht comedie en zong de blues en fungeerde zelfs als actrice van een slangenbezweerder. 
    Maar tenstshows, dat was één ding: Sippie wou heel graag als zangeres verder door het leven gaan. In 1915 trok ze met haar broer Hersal naar New Orleans, want daar had haar andere broer George Junior zich intussen opgewerkt tot een befaamd pianist en componist. En zo kwam Sippie Wallace in contact met de grote namen: Louis Armstrong, King Oliver, Sidney Bechet en Clarence Willams.

    In 1923 trok Sippie Wallace samen met haar broers verder door naar Chicago waar ze onder contract kwam bij Okeh Records, onder het pseudoniem “The Texas Nightinggale”. En nog geen drie maanden later had ze twee hits op zak: “Shorty George Blues”, een nummer dat ze samen met haar oudere broer George Junior had geschreven, en “Up The Country Blues”. Sippie’s naam was gelanceerd naar het universum van de grote bluessterren. Je herkent in “Up The Country Blues” wellicht de eerste woorden “Going up the country, baby don’t you wanna go”, want dit is de tekst die Henry Thomas gebruikte in zijn “Bull Doze Blues” uit 1928, en hetzelfde nummer groeide in 1968 uit tot "Going Up The Country" van Canned Heat. Tja, in de blues wordt vaak gebruik gemaakt van 'floating lyrics' - flarden tekst die men recupereerde uit oudere songs.

    De carriére van Sippie Wallace was kort maar intens; tussen 1923 en 1927 verzorgde ze meer dan veertig opnames waarbij ze zich geregeld liet begeleiden door haar vooraanstaande vrienden uit New Orleans: King Oliver, Clarence Williams en last but not least: Louis Armstrong die je kan horen op het nummer "Special Deliverey Blues” uit 1926.

    Maar het leven van Sippie Wallace was niet enkel rozegeur en maneschijn. In 1926 stierf haar broer Hersal aan een voedselvergiftiging, en in 1936 stierven zowel haar andere broer George als  haar man Matt Wallace. De economische depressie en de opeenvolgende persoonlijke tegenslagen drukten op haar en Sippie besloot om terug te keren naar haar roots: de gospelmuziek.
    Maar Sippie Wallace bleef niet in de schaduw: in de jaren zestig werd ze door haar vriendin Victoria Spivey verleid om opnieuw de blues te gaan zingen. Sippie Wallace ging aan het toeren met het "Folk And Blues Festival" en in 1966 kwamen er twee albums uit, “Woman Be Wise” en “Sings The Blues”, met Roosevelt Sykes en Brother Montgomery op piano. Het nummer “Woman Be Wise” werd haar signatuursong!

    Bonnie Raitt liet zich door Sippie Wallace inspireren om zelf  de gitaar ter hand te nemen. Uit respect zong ze op haar debuutalbum de nummers “Woman Be Wise” en “Mighty Tight Woman” en die nummers zorgden ervoor dat ook Sippie Wallace opnieuw onder de aandacht kwam.
    In de jaren zeventig en tachtig trokken de beide bluesdames samen op toernee en uiteindelijk kon Bonnie Raitt haar zelfs te overuigen om “Woman Be Wise” live te zingen in duet, met op piano niemand minder dan Dr. John!


    Sippie Wallace verscheen ook nog op het album "Louis Armstong and the Blues Singers" uit 1966, ze stond op de affiche van het Newport Folk Festival in 1966 en 1967 en in 1970 maakte Sippie Wallace een album met de dame die haar had gemotiveerd om opnieuw in de muziekwereld te stappen: Victoria Spivey.
    In 1986 stond Sippie Wallace nog op het podium bij de duitse boogiewoogiepianist Axel Zwingenberger, maar datzeflde jaa op haar 88e verjaardag zou ze overlijden aan de gevolgen van een beroerte.



    Wat mj vooral verbaast is de tijdloosheid waarmee die de carrière van Sippie Wallace overspant: groot worden in de jaren twintig en heropleven in de jaren zestig, om dan tot je 88e op het podium te staan naast al die grote bluessterren. Sippie Wallace was een madam van formaat!

    Sara Martin (1884 - 1955)

    Sara Martin
    Sara Martin "The Famous Moaning Mama" zong met een diepe, volle stem en acteerde met veel dramatiek, toch miste ze een beetje de emotionele diepgang van Bessie Smith en Ma Rainey. Ze was desalniettemin één van de topzangeressen uit  de jaren '20 en stond in haar hoogtijdagen gekend als "The Blues Sensation of the West".
    In "Death Sting Me Blues" krijgt Sara Martin sublieme begeleiding van King Oliver op trompet.
    In de jaren '30 trok Sara Marin zich terug uit de bluesbusiness om zich toe te leggen op gospelmuziek. Ze verhuisde naar Kentucky waar ze een verpleegtehuis runde tot aan haar dood in 1955.

    Bertha "Chippie" Hill (1905 - 1950)

    Bertha Hill
    Bertha Hill werd geboren in Charleston in een gezin met zestien kinderen. Ook Bertha Hill maakte deel uit van de Rabbit Foot Minstrells en werkte als danseres met Ethel Waters.  Haar bijnaam "Chippie" kreeg ze in één van de nachtclubs omdat ze zo jong was.

    In november 1925 maakte ze voor Okeh Records haar eerste opnames waaronder "Trouble In Mind" met Louis Armstrong als backing muzikant op kornet.
    In de jaren '30 trok ze zich weg uit de schijnwerpers om haar zeven kinderen op te voeden. Ze maakte een comeback in 1946 en in 1950.

    Eva Taylor (1895 - 1977)

    Eva Taylor

    Eva Taylor, geboren in St. Louis, was een getalenteerde artieste en één van de eerste zwarte zangeressen die voor de radio zong. Ze stond al op driejarige leeftijd op de planken en toerde door Australië, Nieuw-Zeeland en Europa. In 1922 nam ze haar eerste plaat op voor Black Swan Records die haar labelde als ""The Dixie Nightingale". Tot in de jaren '30 nam ze samen met haar echtgenoot Clarence Williams platen op met de Blue Five waarin grootheden als Louis ArmstrongBessie Smith en Sippie Wallace actief waren.




    Lonnie Johnson (1899 - 1970)

    Alonzo "Lonnie" Johnson groeide op in de beginjaren 1900 in New Orleans, waar hij een vaak geziene gast was in het "Red Light District" in Storyville.


    In 1917 leerde hij ook de gitaar bespelen en kreeg hij de kans om door Europa te toeren. Toen hij thuiskwam bleek echter zijn hele familie, met uitzondering van zijn broer James "Steady Roll" Johnson, overleden bij de Spaanse Griep-pandemie van 1918. Lonnie nestelde zich in Saint Louis waar hij een muzikaal duo vormde met zijn broer James.

    Lonnie Johnson zong met een heldere zang en speelde baanbrekende gitaarlijnen en dankzij zijn samenwerking met Texas Alexander groeide hij uit tot één van de pioniers van de blues- en jazzgitaar. 

    Meer informatie over Lonnie Johnson kan je lezen op de artiestenpagina.

    Louis Armstrong (1901 - 1971)

    Louis Armstrong
    Op 28 juni 1928 maakte Louis Armstrong samen met The Hot Five de opname "West End Blues", een landmerk in de muziekgeschiedenis waar Armstrong, geïnspireerd door het geluid van de klarinet, als trompettist de solo-improvisatie populair maakt.
    Jazz had zich ontwikkeld uit het ritme van blues en ragtime en uit de harmonie van Europese muziek. In de havenstad New Orleans kon de nieuwe muziekstijl zich snel ontwikkelen, dankzij de smeltkroes van verschillende culturen. Sinds de jaren '20 werd jazz, naast blues, erkend als een belangrijke vorm van persoonlijke expressie.
    "West end" refereert naar het westelijke punt van Lake Pontchartrain in Louisiana, een strandplaats die in de zomer tot leven kwam met bars, zeevruchten en vooral live muziek.

    Meer informatie over Louis Armstrong kan je lezen op de artiestenpagina.

    Leroy Carr (1905 - 1935)

    Leroy Carr
    Zanger en pianist Leroy Carr zong als "crooner" de teksten van de vooroorlogse blues in een verfijnd en meer populair arrangement, waarbij hij zichzelf met lichte pianomuziek begeleidde.

    Leroy Carr werd geboren in 1905 in de stad Nashville, Tennessee. Zijn ouders gingen uit elkaar, waarna hij met zijn moeder verhuisde naar Indianapolis, het centrum van de auto-industrie. Hunkerend om de wereld in te trekken, leerde Leroy Carr zichzelf op jonge leeftijd piano spelen waarna hij zich om de kost aansloot bij een circus, een tijdje in het leger werkte en tenslotte nog een poos zwart geld verdiende als dranksmokkelaar. Halverwege de jaren '20 was hij als professioneel entertainer een graag geziene gast rond Indiana Avenue. Leroy Carr ontmoette rond die periode ook Francis "Scrapper" Blackwell, de muziekpartner waarmee hij zijn verdere leven succesvol zou samenwerken. Als gitarist voegde Scrapper Blackwell een melodisch jazzy tintje toe aan Carr's muziek.

    Het melancholische "How Long, How Long Blues" werd voor het eerst opgenomen in 1928. Het is een gesofisticeerde 8-matenblues met een vlotte melodie passend in de stijl van The Roaring Twenties, en een tekst die aanspraak maakte op de plattelandsblues van weleer. Later volgde nog een belangrijk aantal hits die vandaag als blues-standards beschouwd worden.
    Scrapper Blackwell was helaas niet alleen Leroy Carr's muzikale partner maar ook zijn onafscheidelijke drinkebroer. In 1935 overleed Leroy Carr vroegtijdig aan een overdosis alcohol. Zijn partner wist te ontwennen, maar keerde nooit terug naar de muziekbusiness. Robert Johnson was een grote fan van Leroy Carr. In zijn nummer "Love in Vain" hoor je Leroy Carr's "When The Sun Goes Down" weergalmen.

    Bb Bm B

    Wat volgt